Voor sijn neus, vol stanck en smoock, Soo hy daer maer eens aen roock: Bloemen daer de puyck-bloemisten* t Gelt noyt sullen aen verquisten:
(55) Bloemen vol van wetenschap, Vol van Hipocrenes sap: Kooren-bloemen sult ghy lesen, Maer, ghy moet versekert wesen, Soo ghy die, als ick, bevindt,
(60) Dat sy zijn een Labyrinth. Die sal y door t soet vermeyen, Om den Tuyn en Dool-Hof leyen, Schoon ghy voor en midden leest, En aen t eynd al zijt geweest,
(65) Sal geen Ariadnes draetje U van t een en t ander blaetje Soo af-trecken, dat ghy niet U daer in verstrickt en siet. Luystert: leest die luyster-bloemen,
(70) Koren-bloemen, daer men, hoemen Leest, her-leest, nu weêr, dan weêr, Door t uyt-lesen nimmermeer, Nimmermeer versaedt sal wesen, Sy zijn al te uyt- gelesen.
HENRICK BRUNO.
Op de Af-beeldingh van den Edelen Gestrengen Heer
CONSTANTYN HUYGENS Ridder, Heer van Zuylichem, Monike-lant, Zeelhem, &c.
DUs maalt men Zuylichem, de Son der Hoofsche lichten,
Maar t breyn wort niet vertoont dan door sijn Fenix-veer,
Mint Nazo, stryt Virgiel, lacht Plautus, reist Homeer,
Wat elck besonder dicht weet hy alleen te dichten,
(5) De Wysheit maackt sich door haar eygen deught vermaart:
Soo wort sijn Ridderschap, noch Lauwer-krans door t swaart
Bevochten, maar door t spits van sijn geleerde schachten
Een schrandre pen verdient niet min dan Helde-krachten.