Nederlandse vertalingen van Erasmus

Nummer Korte titel Citaat
01:1545 Adagia [fol. A5r] Aristotel. Hi is verre van daer. Hi slaet daer nae gelijc die blinde na dat eye. Terentius. Ghi sijt verre wt den weghe.
01:1561 Adagiorum chiliades tres [fol. A6r] 1. Amicorum omnia sunt communia.
Men sluijt gheen broot voor vrienden.
2. Alter idem. &, Alter ipse.
Mijn eijghen selfs.
3. Ne gustaris quibus nigra est cauda.
4. Stateram ne transilias.
Holt maes in allen. / Maet, staet.
5. Choenici ne insideas.
Wilt niet sorghen, voor den dach van morgen.
6. Ne cuivis dextram inieceris.
Siet wie ghy by den handt grijpt.
01:1633 Verklaringen van thien spreeck-woorden. [fol. H1r] 233. In antro Trophonij vaticinatus est. Hy heeft in een quaedt hol gesteken. Dit spreeck-woort wort geseyt van een persoon die seer droevigh ende suer siet: om datmen voortijdts meynde, dat die in Trophonij hol geweest had, noyt meer en lachte.
01:1640 Tien Adagia [fol. Nnn1r] 233. In antro Trophonij vaticinatus est. Hy heeft in een quaedt hol gesteecken. Dit spreeck-woort wordt geseyt van een persoon die seer droevig ende suer siet: om datmen voortijdts meynde, dat die in Trophonij hol geweest had, noyt meer en lachte.
01:1670 Adagiorum chiliades tres 1. Amicorum omnia sunt communia.
Men sluyt geen broot voor vrienden.
2. Alter idem, &, alter ipse.
Mijn eygen selfs.
3. Ne gustâris quibus nigra est canda.
Wacht u van de gheteeckende.
4. Stateram ne transilias.
Houdt maet in alles. / Maet hout staet.
5. Choenici ne insidias.
Wilt niet sorgen, voor den dach van morgen.
6. Ne cuivis dextram injeceris.
Siet wie ghy by den handt grijpt.
01:1969 Bataafs oor Bataafs oor. Zoals de Grieken: ’Beotisch oor’, voor plomp en boers, zo zei Martialis, in het zesde boek van zijn epigrammen: ’Bataafs oor’, voor onbeschaafd, onbeholpen en lomp.
01:2000 Adagia (Carbolineum Pers) Amicus magis necessarius quam igne et aqua. Een vriend is meer nodig dan vuur en water. A friend is a more urgent need than fire and water. Adagium 1175.
01:2011 Spreekwoorden ’De oorlog is zoet voor wie hem niet kent’, een bijzonder mooi spreekwoord dat vaak is aangehaald in de literatuur. Vegetius drut het als volgt uit in Krijgskunst (boek III, hoofdstuk 14): ’Je moet niet teveel vertrouwen hebben in een rekruut die naar het slagveld verlangt. Wie geen ervaring heeft, houdt immers van vechten.’ Pindarus citeert men: ’De oorlog is zoet voor wie hem niet kent, maar wie ermee vetrouwd is, voelt niets dan huiver in zijn hart wanneer hij ten strijde trekt.’ Hoeveel gevaar en ellende bepaalde aspecten van het mensenleven inhouden, besef je pas nadat je ermee te maken kreeg.
Wie niet beter weet, houdt met plezier een machtige te vriend;
een meer ervaren man is bang voor hem.
Het lijkt mooi en prachtig om tussen de edelen aan het hof te paraderen of betrokken te zijn bij alles waarmee koningen zich bezighouden.
05:1672 Gedenkweerdige spreuken p. 100: XLVII. Als iemand seide, dat men ter oorsaek van de schichtender Babaren
06:1612 Tractaet vanden vrijen-wille teghen Luther [fol. A2r] Onder de swaricheden die ons inde Heylighe Schrift niet weynich en ontmoeten, Isser byna geen doolhof daer minder wt te comen is, als vanden vrije wille. Want dese materie heeft al over lange de cloecke verstanden der Philosophen, daer na ooc der God-gheleerden, soo oude als nieuwe, wonderlycke vele te doen gegeven, maer so ick meyne, meer moeyte als vrucht veroorsaeckt.
06:1645b Van de vrye-wil tegen D. Martinus Luther [fol. A2r] Onder de swaricheden die ons inde heylighe schrift niet weynigh ontmoeten, isser byna geen dool-hof daer minder uyt te komen is, als van de vrye-wille. Want dese materie heeft al over lang de kloeke verstanden der Philosophen, daer na oock der God-geleerden, so oude als nieuwe, wonderlike veel te doen gegeven, maer soo ick meen, meer moeyte als vrucht veroorsaekt.
06:1647 Van de vrye-wil tegen D. Martinus Luther [fol. A2r] Onder de swaricheden die ons inde heylighe schrift niet weynig ontmoeten, isser by nae gheen dool-hof daer minder uyt te komen is, als vande vrye-wille. Want dese materie heeft al over lange de kloeke verstanden der Philosophen, daer na oock der God-geleerden, so oude als nieuwe, wonderlijcke veel te doen gegeven, maer soo ick meen, meer moeyte als vrucht veroorsaeckt.
06:1669 Vande vrye-wil. Tegen D. Martinus Luther [fol. A2r] Onder de swarigheden die ons inde heylighe Schrift niet weynich ontmoeten, isser byna geen doolhof daer minder uyt te komen is, als van de Vrye-wille. Want dese materie heeft al over langh de kloecke verstanden der Philosophen, daer na oock der God-gheleerden, soo oude als nieuwe, wonderlijck veel te doen gegeven, maer so ick meyne, meer moeyte als vrucht veroorsaeckt.
06:1992 Vrije wil [p. 57] Er is onder de moeilijkheden die zich in de Heilige Schrift in groten getale voordoen, geen labyrint waarin men gemakkelijker kan verdwalen dan in dat betreffende de vrije wil.
07:1622 On-ervaren krijghsman Dit is niet alleen een schoon, maer oock met vele gheleerde Schriften begaeft spreeckwoort. Also heeft het Vegetius aenghetekent in sijn derde boeck de re militari. cap. 1. Laet u niet verleyden, dat de leer-jonghe naer het treffen begeerlijck is: Want ghemeenelijck den ghenen het ghevecht aldersoetst voorstaet, die daer veerst af zijn. Hieromme seyt de vermaerde Poët Pindarus: d’onversochte begheert den krijgh met een vyerich verlanghen, maer d’ervaeren yst als hy maer daer aen ghedenckt.
07:1629 Oorlogs vervloeckinge [fol. A2r] Tis een uytnemende schoon Spreeckwoort, by den Geleerden in groot achtinge, Dulce Bellum inexperto, dat is, d’Oorlog, den Onversochten soet. By de sterffelijcke Menschen sijn vele dingen die men niet en weet hoe vele gevaers ende quaets sy mede brengen, ten sy men die versoeckt. T’Lant bouwen by een machtigh nagelegen Vriend, is den Onervarenen soet, de Versochte vreest daer voor.
07:1633 Onversochte krijghsman [fol. A2r] Dit is niet alleen een schoon, maer oock met vele geleerde Schriften begaeft spreeckwoord. Also heeft het Vegetius aenghetekent in sijn derde boeck vande Krijghs handel. cap. 1. Laet u niet verleyden, dat de leer-jonghen na ’et treffen begeerlijck is: Want gemeenlijck den ghenen het ghevecht aldersoetst voorstaet, die daer verst af zijn. Hieromme seyt de vermaerde Poët Pindarus: d’onversochte begheert de krijgh met een vyerich verlanghen, maer d’ervaerene yst als hy maer daer aen ghedenckt.
07:1640 Dulce bellum inexpertis [fol. Fff4r] Dit is niet alleen
07:1644 De onversochte krijghsman [fol. Fff4r] Dit is niet alleen een schoon, maer oock met vele geleerde Schriften begaeft Spreeckwoort. Also heeft het Vegetius aengheteeckent in sijn derde boeck vande Krijghs handel. cap. 1. Laet u niet verleyden, dat de leer-jonghen na ’et treffen begeerlijck is: Want gemeenlijck den gheenen het ghevecht aldersoetst voorstaet, die daer veerst af zijn. Hieromme seyt de vermaerde Poët Pindarus: d’onversochte begheert de krijgh met een vyerich verlanghen, maer d’ervaerene yst als hy maer daer aen ghedenckt.
07:1709 Vervloekkinge des oorlogs Een Heerlyk spreekwoord is ’t, by Wyzen hoog in achting,
07:1936 Oorlog: feestgelag [p. 5] Magdalia: Welkom, beste vrinden! Al wat goed, gelukkig en heilzaam is voor jullie allen en onze club! Treedt binnen!
[p. 16] Menedemus: Er zijn mensen, ervaren in de filosofie van het banketeren, die zeggen dat men geen wijn mag prijzen, wanneer hij niet alle vier de zintuigen streelt: het oog door zijn kleur, de neus door zijn geur, de tong door zijn smaak en het oor door zijn naam en faam.
07:1945 Oorloghs vervloeckinge [p. 3] T is een uytnement schoon spreuck-woort, by den geleerden in groote achtingh: Dulce Bellum inexperto, dat is d Oorlogh is den onversochten soet. By de sterffelijcke Menschen zijn vele dingen, die men niet en weet hoet veel gevaer en quat [sic] sy medebrengen, ten zy men die versoeckt. t Landbouwen bij een machtigh nagelegen Vriend, is den onervarenen soet, de versochte vreest daar voor. t Is een schoone ende heerlijck schijnende saecke met de Edele ende Hof-gesinde om te gaen, ende sich in koninglijcke handelingen te laten gebruycken: Maer de oude, die door ervarenheyt van de saecke weten, soecken van sulcke gelucksaligheyt ontslagen te zijn, het schijnt soete Menskens ofte Snollekens te beminnen: doch allenelijck den ghenen, die noch niet versocht en hebben hoe vele bitterheyts in sulcke Liefde gelegen is.
07:1946 Oorlog: feestgelag [p. 5] Magdalia: Welkom, beste vrinden! Al wat goed, gelukkig en heilzaam is voor jullie allen en onze club! Treedt binnen!
[p. 16] Menedemus: Er zijn mensen, ervaren in de filosofie van het banketeren, die zeggen dat men geen wijn mag prijzen, wanneer hij niet alle vier de zintuigen streelt: het oog door zijn kleur, de neus door zijn geur, de tong door zijn smaak en het oor door zijn naam en faam.
07:1954 Oorlog, feestgelag ter ere van Erasmus [p. 241] Magdalia: Welkom, beste vrinden! Al wat goed, gelukkig en heilzaam is voor jullie allen en onze club! Treedt binnen!
[p. 247] Menedemus: Er zijn mensen, ervaren in de filosofie van het banketeren, die zeggen dat men geen wijn mag prijzen, wanneer hij niet alle vier de zintuigen streelt: het oog door zijn kleur, de neus door zijn geur, de tong door zijn smaak en het oor door zijn naam en faam.
07:1969 Oorlog Een uitgezocht en in veler geschriften aangehaald spreekwoord luidt: Glukus apeirooi polemos, of wel Dulce bellum inexperto, Wie zoet hem hiet, Kent d’oorlog niet. Er zijn dingen in het menselijk leven, waarvan men het gevaar en het kwaad, die er in schuilen niet beseft, zolang men ze niet tot eigen schade heeft ondervonden Een machtigen vriend te mogen dienen lijkt argelozen lieden een geluk, doch wie het ooit gedaan heeft wacht zich ervoor. Schoon en heerlijk lijkt het te verkeren met edellieden en hovelingen en vorstelijke opdrachten te mogen volbrengen; doch ouden van dagen, die daar alles van weten, doen volgaarne van deze voorrechten afstand. Zoet schijnt het met deerntjes te minnekozen, doch alleen hun, die nog niet geproefd hebben hoeveel bitters het zoet der min bevat. Hetzelfde zou men kunnen toepassen op al die met groot gevaar en onheil verbonden handelingen, welke alleen maar jonge en onervaren lieden plegen te volbrengen. Aristoteles althans beantwoordt in zijn Rhetorica de vraag waarom de jeugd stoutmoedig, de ouderom daarentegen vreesachtig is, door er op te wijzen dat onervarenheid de eerste vertrouwen schenkt, terwijl de ondervinding van velerlei onheil de laatste angstvallig maakt.
08:1546 Goede manierlijcke seden [fol. A2r] Vraghe. Hoe veel
08:1560a Tafeltucht [fol. A2r] Vraghe. Wat is toch tghene, dat een Maeltijdt ofte Werschap plach aldermeest te vercyeren?
08:1587 Goede, manierlijcke zeden Vraghe. Hoe veel wegen zijnder door welcke Jongelinc gemaniert ende te recht onderwesen mach worden. Antwoord. Menigerley; maer sonerlinge vier.Ten eersten dat hy in Gods woort ende int heylige Christengeloove onderwesen word. Ten tweeden dat hy alle vrye Consten beminne ende leere. Ten derden, dat hy in leeringe ende duegt toeneme, op dat tot vorderinge des gemeynen nuts op-wasse. Ten vierden: dat hy hem van ionx op in alle goede zeden oeffene.
08:1652 Borgerlyke beleeftheid der
kinderlyke zeden
[fol. A2r] Indien ’t dien overgrooten Paulus niet verdrooten heeft, alles allen te worden, op dat hy allen vorderlyk mocht zyn: hoe veel min zwaar hoort het my te vallen, uit liefde om de jeught te helpen, somtydts weder kints te worden.
08:1678 De civilitate morum puerilium libellus. = Het
boeckje [...] aengaende
[fol. A2r] Si non piguit illum ter-maximun Paulum indien het dien over-groten Paulus niet verdroten heeft omnia fieri omnibus alles te worden voor allen, quo posset prodesse omnibus op dat hy mochte vorderlyk zyn voor allen:
quantò minus ego debeo gravari hoe veel minder behoort het my swaer te vallen, subinde repuerascere somtijts wederom kints te worden amore juventutis juvandae uyt liefde om de jeught te helpen.
08:1693 Borgerlyke wellevendheid der kinderlyke zeden Indien ’t dat groote licht, dien Paulus, kon gevallen,
Dat hy in alles wierd een deelgenoot in allen,
En niet ontzien en heeft gevangenis noch pyn,
Opdat hy vorderlyk aan allen mochte zyn.
08:1695 Borgerlyke wellevendheid der kinderlyke zeden De Jonkheid toone alsints, hoe in hun têer gemoed,
08:1733 Hoofsche welleventheid De Hoofsche Welleventheid en Welgemaniertheid is anders niet als de Zedigheid, die yder na zynen staat moet betrachten. Om nu de regelen van de regte Welgemaniertheid te stellen, behoeft men niet dan die van de Welbetamelykheid uit den grond op te halen.
08:2006 Etiquette [p. 9] Desiderius Erasmus van Rotterdam aan de edelgeboren Hendrik van Bourgondië, zoon van Adolf, heer van Veere, een jongeman van wie men de hoogste verwachtingen mag koesteren.
Als de grote apostel Paulus er niets op tegen had om tot drie keer
toe alles te zijn voor iedereen (zo kon hij allen van dienst zijn) dan moet ik er zeker geen bezwaar in zien om zo nu en dan weer jong te worden in mijn verlangen de jeugd te helpen. In het verleden heb ik me al eens aangepast aan de jeugdige leeftijd van je broer Maximiliaan van Bourgondië, toen ik de taal van jonge tieners in goede banen trachtte te leiden. Nu pas ik me dus opnieuw aan jouw leeftijd aan, mijn dierbare Hendrik, om jongens wat etiquette bij te brengen. Niet dat jij nu bepaald zulke gedragsregels erg nodig hebt: van de wieg af ben je opgevoed aan het hof, om meteen daarna in Jacobus Ceratinus een uitzonderlijk leermeester voor beginners te treffen. Bovendien zijn de leefregels die ik je zal voorhouden niet allemaal op jou van toepassing, prinselijke telg die je bent en geboren om te heersen. Maar alle kinderen zullen deze voorschriften liever willen leren nu ze gericht zijn tot een jongen van de hoogste stand en met een veelbelovende toekomst. Het zal beslist een stimulans voor hen zijn als ze merken dat telgen van adel meteen vanaf hun kindertijd aan het leren worden gezet enze dus eenzelfde parcours moeten afleggen als zij!
De opvoeding van kinderen houdt verscheidene elementen in: de eerste, en dus ook belangrijkste stap bestaat erin de kiemen van vroomheid in de jonge harten te zaaien. Vervolgens moet je bij
kinderen liefde aankweken voor de vrije kunsten, waarin ze zich grondig moeten verdiepen.
08:2006b Etiquette voor de jeugd [p. 21] Desiderius Erasmus van Rotterdam aan de edelgeboren Hendrik van Bourgondië, zoon van Adolf, heer van Veere, een jongeman van wie men de hoogste verwachtingen mag koesteren.
Als de grote apostel Paulus er niets op tegen had om tot drie keer
toe alles te zijn voor iedereen (zo kon hij allen van dienst zijn) dan moet ik er zeker geen bezwaar in zien om zo nu en dan weer jong te worden in mijn verlangen de jeugd te helpen.
09:1611 Schoone colloqvien, oft tsamen-sprekinghen Marcolphus.
Wel, van waer komt ons Phedrus de schoonste figure
Dat syn aenschijn nu verandert is int zure,
En daer hy door nature, volmaect ghestelt, is:
My dunct hy uut Trophonius hol ghetelt, is,
Tschijnt dat hy ghequelt, is, by syn Imagie.
09:1613 Sommige uytgelesene colloqvia, ofte Tsamen-spreeckinghen De 1. Tsamensprekinge.
Proci en Puellae.
Dit is een eerlijcke T samen-sprekinge tusschen eenen Vryer ende een jonghe Dochter
De T samen-sprekers zijn:
Pamphilus ende Maria.
Pamphilus.
Weest ghegroet ghy wreede, weest ghegroet ghy harde, weest ghegroet ghy onbewegelijcke Dochter.
Maria. Weest ghy dan oock ghegroet Pamphile, soo dickwils ende soo vele ghy wilt, ende met welcken name het u belieft. Maer hierentusschen dunckt my dat ghy mynen name vergheten hebt. Ick heet Maria.
09:1622 Colloqvia of t’samen-spraken [fol. A1r] Convivium Religiosum of De geestelijcke Maeltijdt, Dat is T samen-sprekinge van Geestelijcke saken, tusschen Eusebium de Godsalige, Timotheum de God-lievende, Theophilum Gods-vriendt, Chrysoglottum Goud-tonge, en Uranium de Hemelsche.
Eusebium. Nadien nu ter tydt alle dinghen groeyen en bloeyen op het veldt, so gheeft het my groot wonder dat ter yemant is, die inde roockige steden vermaecken heeft. Ti. Alle menschen hebben geen behagen in bloemen te sien, of bloeyende hoven, of fonteynen, ofte beecken: of ist dat sij daer behaghen in hebben, soo isser nochtans al wat anders dat haer meer vermaeckt.
09:1634 Colloquia familiaria, of Gemeensame t’samen-spraken [fol. A1r] Nadien nu ter tijd alle dingen op het veldt groeyen en bloeyen, soo geeft het my groot wonder datter yemand is, die inde roockighe steden vermaeck heeft.
09:1640 Colloquia familiaria, of gemeensame
t’samen-spraken
[fol. A1r] Nadien nu ter tijt alle dingen op het veldt groeyen en ons aen lacchen, soo gheeft het my groot wonder datter yemandt is, die inde roockighe steden vermaeck heeft.
09:1644 Colloquia familiaria of Gemeensame t’samenspraken [fol. A1r] Convivium Religiosum of De gheestelijcke Maeltijdt, Dat is. ’t Samen-sprekinghe van geestelijcke saecken, tusschen Eusebius de Godsalige, Timotheus de Godt-lievende, Theophilus Godts-vriend, Chrysoglottus Goud-tongh, en Uranios de Hemelsche.
Eusebius. Nadien nu ter tijdt alle dingen op het velt groeyen in [sic] ons aen lacchen, soo geeft het my groot wonder datter yemant is, die inde roockinge steden vermaeck heeft. Ti. Alle menschen hebben geen behagen in bloemen te sien of groene weyden, hoven, fonteynen of beken: of ist dat sy daer behagen in hebben, so isser nochtans al wat anders dat haer meer vermaect: En also wert d’een geneught met d’ander, gelijck d’een nagel door d’ander verdreven.
09:1654 Colloquia familiaria, dat is Gemeensame
tsamensprekinge
Nadien nu ter tijd alle dingen
09:1664 Colloquia familiaria, dat is, Gemeensame
t’samenspraken
Nadien nu ter tijd alle dingen groeyen en bloeyen op het veldt, so geeft het my groot wonder datter yemand is, die inde rookige steden vermaek heeft. Ti. Alle menschen hebben geen behagen in bloemen te sien, of bloeyende hoven, of fonteynen, ofte beeken: of ist dat sy daer behagen in hebben, so isser nochtans al wat anders dat haer meer vermaekt. En also wert die eene geneugt met de ander, ghelijk d een nagel door d ander verdreven. Eu. Ghy meent misschien de woeckenaers, of gierige kooplieden die de woekenaers seer gelijk zijn. Ti. Ja vriend, die selve meyn ick wel, maer niet allene.
09:1684 Samenspraken [fol. A1r] Eus. Dewijl nu alles op ’t Land groen, en lieffelijk staat, verwondere ik my, dat ’er menschen zijn, die in rookachtige Steden vermaak scheppen. Ti. Alle menschen worden niet vermaakt door ’t gezicht van bloemen of groene velden, fonteinen, of beken:
09:1697 Samenspraken [fol. A1r] Eus. Dewijl nu alles op ’t Land groen, en lieffelijk staat, verwondere ik my, dat ’er menschen zijn, die in berookte Steden vermaak scheppen. Ti. Alle menschen worden niet vermaakt door ’t gezicht van bloemen of groene velden,
09:1700 Selectiora quaedam D. Erasmi colloquia [fol. A1r] Sold. Zyt gegroet lieve Broeder.
Kart: Zijt ook gegroet zeer lieve Boeder.
Sold: Ik ken uw nauwelijks.
Kart: Ben ik in den tijd van twee jaaren zoo oud geworden?
10:1671 Sommige samensprekingen [fol. 209] Sommige weynige van de t’Zamensprekingen van Des. Erasmus van Rotterdam: Heersche Geboden. Rabinus. Syrus. R. Hoor hier, hoor hier Galgen-aes: Nu al over langh wort ick heesch van roepen, of door het geroep, noch ghy wort niet wacker allijckewel: Ghy schijnt my te kunnen strijden oock met de Ratten.
10:1697 Sommige samensprekingen [fol. 207] Spreekwijsen van Dagelykse Reden, En eenige der gemeensaamste Samenspreekingen, Getrokken uit de Samenspraken van Erasmus den Rotterdammer. In de eerste Samen-komst. Iemant leert niet vergeefs, dat wy gaerne groeten zouden. Want een vriendelijke en minnelijke groetenisse verwekt dikwils vriendschap: neemt vyandschap weg: ten minsten zy voed en vermeerdert de onderlinge goetwilligheyt. Sommigen zijn sulke Demeaes (zoo nors), en van sulk een boerschen aart, dat zy gegroet zijnde, naeulijx weder groeten.
10:1742 Sommige samensprekingen [fol. 207] Spreekwijsen van Dagelykze Reden, En eenige der gemeensaamste Samen-spreekingen, Getrokken uit de Samenspraken van Erasmus den Rotterdammer. In de eerste Samen-komst. Iemant leert niet vergeefs, dat wy gaerne groeten zouden. Want een vriendelijke en minnelijke groetenisse verwekt dikwils vriendschap: neemt vyandschap weg: ten minsten zy voed en vermeerderd de onderlinge goedwilligheid. Sommige zijn sulke Demeaas (zoo nors,) en van sulk een boerschen aerd, dat zy gegroet zijnde, naulijks weder groeten.
10:1743 Sommige samensprekingen [fol. 259] Spreekwijzen van Dagelykze Reden, En eenige der gemeenzaamste Zamenspraken, Getrokken uit de Zamenspraken van Erasmus Rotterodammus. In de eerste zamenkomst. Iemand leert niet zonder rden, dat wy gaarne groeten zouden. Want een vriendelyke en minnelyke groetenisse verwekt dikwils vriendschap: wischt vyandschap uit ten minsten zy voed en vermeerdert de onderlinge goedwilligheid. Sommigen zijn zulke Demeaas, en van sulk een boerschen aerd, dat ze gegroet zijnde, naulyx weder groeten.
10:1783 Sommige samensprekingen spel
11:1592 Van een goede huys-vrouwe, ende een quaet huijs-wyf [fol. A3v] E. Godt groet u mijn uytvercoren Xantippe.
X. Ende u oock mijn alderliefste Eulalia: Ghy dunckt my nu veel schoonder ende kuyscher dan ghy pleegt.
E. Moest ghy my trouwens dan soo onthalen met schimp ende hoon?
X. Neen voorwaer, ick en schimp niet: Het dunck my ghereckelijck.
E. Moghelijck mach my het nieuw cleedt eenen schoonen schijn gheven.
X. Ghy seght wel, ick en hebbe in langhen gheen schoonder noch properder ghesien, Ick houde dat het Engelsch laken zy.
E. T’is Engelsche wolle, maar Veneetsche veruwe.
X. Het is ghemoyiger dan zijde, [fol. A4v] ende uytnemende lustich van veruwen: Maer van wien comt u sulcken schoonen gheschenck?
13:1644 Het vermomde hoofsche leven [fol. G9r] Ghy schrijft dat ghy ghenoegh teghen u wil en danck, van u ouders in het Hof ghestoten en ghedwongen wordt: maer dewijle het dan anders niet wesen kan, soo ist dat ghy u alleen daer nae moet aenstellen, hoe ghy daer ten lesten eens uyt mocht gheraken, en dat met de minste schade: Want het is sommigen wel geluckt, datse te Hoof verkeert hebben. En op dat ghy niet en denckt dat ick u niet deftigh genoegh soude vermanen, soo suldy weten dat ick van kindts beenen af tot mijne 50. Jaren toe, in der Princen Hoven verkeert hebbe.
13:1664 Vermomde hoofsche leven [fol. **2v] Gy schrijft dat gy genoeg tegen u wil en dank, van u ouders in het Hof gestoten en gedwongen word: maer dewijl het dan anders niet wesen kan, so is’t dat gy u alleen daer nae moet aenstellen, hoe gy daer ten lesten eens uyt mogt gheraken, en dat met de minste schade: Want het is sommigen wel gelukt, datse te Hoof verkeert hebben. En op dat gy niet en denkt dat ick u niet deftig genoegh soude vermanen, so sult gy weten dat ik van kinds benen af tot mijn 50. Jaren toe, in de hoven der Princenverkeert hebbe.
13:1679 De vermomde hofjonker In deze ellendige eeuw voor d’edele Poëzy
Stapt onze veder eens haar bezigheên voorby,
En poogt Erasmus in zijn schriften na te sporen.
Wel aan wy zingen dan voor toegenegen ooren.
Gy die een leven hebt verkozen, om in ’t hof
By Vorsten om te gaan, en van ’t geringe stof
Des volks te scheiden in ’t gezelschap van de Grooten;
Neemt onze lessen aan, zoo zult gy hofgenooten
Te regt genaamt zijn, en volkomen uwe daên
Bestieren op het spoor waar langs gy heen moet gaan.
13:1684 De vermomde hofjonker [fol. *4r] In deze ellendige eeuw voor d edele Poëzy
Stapt onze veder eens haar bezigheên voorby,
En poogt Erasmus in zijn schriften na te sporen.
Wel aan wy zingen dan voor toegenegen ooren.
13:1695 Vermomde hoofsche leeven Zy die gedwongen zijn door drift van hun begeeren,
Of van hunne Ouders, om in Hoven te verkeeren,
Zoo ’t anders niet kan zyn, zy schikken zich daar na,
Om te eeniger tijd dat weer te ontruimen zonder scha;
Door dien ’t wel eenige, doch weinige kon lukken,
Om haar van ’t hof gesleep, met voordeel weêr te ontrukken.
13:1697 De vermomde hofjonker [fol. *4r] In deze ellendige eeuw voor d’edele Poëzy
Stapt onze veder eens haar bezigheên voorby,
En poogt Erasmus in zijn schriften na te sporen.
Wel aan wy zingen dan voor toegenegen ooren.
Gy die een leven hebt verkozen, om in ’t hof
By Vorsten om te gaan, en van ’t geringe stof
Des volks te scheiden in ’t gezelschap van de Grooten;
Neemt onze lessen aan, zoo zult gy hofgenooten
Te regt genaamd zijn, en volkomen uwe daên
Bestieren op het spoor waar langs gy heen moet gaan.
13:1733 Brief aan een persoon ten hove Gy schryft, dat gy tegens uw eygen zin, en in weerwil van uwe Ouders, getrokken en gedrongen werd om u na ’ Hof van een Vorst te begeven. Dewyl het dan een noodzakelijkheid is, die gy niet voor by kond, zo staat voor de hand, dat gy ’t Hof nuttelyk gebruykende, uwen tyd daar volbrengt, op dat gy ten meesten nutte eyndelyk daar moogt van afscheiden: want elk een heeft het geluk niet om zo een hoertje te kunnen genaken. En op dat ik u niet zoude schynen een al te straffen Raadsman te zyn, zo weet, dat ik van myn Kindsheid af, tot myn vyftig Jaren toe, in de Hoven der Vorsten Ridderlyk gestreden hebbe.
13:1737 Brief aan een persoon ten hove Gy schryft, dat gy tegens uw eygen zin, en in weerwil van uwe Ouders,
13:1742 Brief aan een persoon ten hove Gy schryft, dat gy tegens uw eygen zin,
13:1759a Aanmerkingen tegens ’t hof (proza) [p. 3, kolom 2] Gy schryft, dat gy tegens uw eygen zin, en in weerwil van uwe Ouders, getrokken en gedwongen word, om u na ’t Hof van een Vorst te begeven. Dewyl het dan een noodzakelykheid is, die gy niet voor by kunt, zoo staat voor de hand, dat gy ’t Hof nuttelyk gebruikende, uwen tyd daar volbrengt, op dat gy ten meesten nutte eyndelyk daar moogt van afscheyden: want 1. Elk heeft het geluk niet om ’er aan te geraken. En op dat ik u niet zoude schynen een al te straffen Raadsman te zyn, zoo weet, dat ik [p. 4] van myn Kindsheid af tot myn Vyftig Jaren toe, in de Hoven der Vorsten ridderlyk gestreden hebbe. Stelt dit voor eerst vast by u zelven: 2. Dat gy niemand iets toevertrouwt hoedanig een vriend hy u ook schynd te zyn, hoe dat hy u toelagt, omhelst, veel belooft, ja al zwoer hy u ten diersten zyn vriendschap.
13:1759b Aanmerkingen tegens ’t hof (poëzie) [p. 3, kolom 1]
1.
Myn zoon! Wilt gy, moet gy ten Hove gaan verkeren,
Stap niet te driftig toe. Zyt overal bedagt.
Al waar gy treedt ’t is glad, en Ys van eenen nagt.
Wie niet omzigtig is kan daar geen Onheil weeren.
[p. 4]
2.
Vertrouw geen mensch aan ’t Hof, al schynt hy met de daad
Een vriend als Davids vriend. De waereld is verbastert.
Een vriend word van zyn vriend daar ’t allermeest gelastert.
Vertrouwen baart venyn, een eed van vriendschap smaad.
15:1697 Strydt tusschen Thalie en Barbaries [fol. Aaa3v] Thal[ia]. Dii boni, quid hoc monstri est!quod eminus surgere video? contemplamini quaeso. Call[iope]. [fol. Aaa4v] Papae! quanta corporis moles! prope est ut vertice suderi pulset, quid sit mehercle nescio. Thal[ia]. Appropinquat. En nova commixtio. Viden? Frons virginea: quod vero sui pectore est, asino simillimum.
[fol. Aaa4r] T[halie]. Help Goden! wat is dit voor een gedrocht, dat ik van verre zie opkomen! Ik bidde, laat ons ’t [fol. Aaa5r] eens bezien. K[alliope]. Jemy! wat een gevaarte van lichaam! het stoot by na met het hoofd tegen de starren. Ik weet waarachtig niet wat het zy.T. Het nadert. Zie daar wat een nieuwe vermenginge? t Voorhoofd als van een Maagd: maar onder de borst gelijkt het ezelachtig.
:1623 Klachte Iesu Christi Dewyl ick ben uw’ God, die ’t alles heb’ geschapen,
Waerom so leghdy noch o trage mensch! te slapen?
Dewyle my behoort, al wat de Hemel heeft,
En ’t groeyend’ aerdrijck draegt, voor schat of voetsel geeft:
17:1607 Oratie ter eeren het kint Jesus [fol. F6r] Om van het onwtsprekelijcke kint Jesus onder de kinderen te spreken, sal ick selfs een kint zijnde niet wenschen om de welsprekentheyt van Cicero: de welcke met een voor-bedachte ende ijdele verbloeminge de woorden, de ooren der Aenhoorders een weynich tijdts vermaeckt.
17:1658 Oratie ter eeren het kindt Jesus [fol. F6r] Om van het onuytsprekelijcke kint Jesus onder de kinderen te spreken, sal ick selfs een kint zijnde niet wenschen om de welsprekentheyt van Cicero: de welcke met een voor-bedachte ende ydele verbloeminge de woorden, de ooren der Aenhoorders een weynich tijdts vermaeckt.
17:1860 Redevoering over het kind Jezus. Als kind tot kinderen over de onuitsprekelijke grootheid van het kind Jezus zullende spreken, zoo verlang ik geenzins de welsprekendheid van Cicero, die door een kortstondig en ijdel genot de ooren streelt.
18:1554 Van die versmaetheyt des werelts [fol. A2v] Van langhe te voren ende over menighen tijt heb ik groote begheerte ghehadt om aen v te scriven seer goede ionghelinc. Maer tot noch toe heb ic gheswegen, meer door [fol. A3r] schaemte dan door onachtsaemheyt: te weten vreesende dat ic mi stellende om u te vermanen, dye zijt een man van sonderlinger wijsheyt ende gheleertheyt (ick seg die niet veel ouder van iaren en ben dan ghi, maer in ander saken ben ic veel minder dan ghi sijt) mocht schinen, ulen na Athenen (ghelijct een ghemeyn segghen is) of hout ten bossche, oft water ter zee te draghen.
18:1616 Van de versmaetheydt der werelt, eenen brief [fol. A3r] Van lange te voren ende over menighe tijt heb ick groote begeerte gehadt om aen u te schrijven seer goede jongelinc. Maer tot noch toe heb ick ghesweghen, meer door schaemte dan door onachtsaemheyt, te weten, vreesende dat ick my stellende om u te vermannen, die zijt een man van sonderlinger wijsheyt ende geleertheyt (segh ick die niet veel ouder van jaren en ben dan ghy, maer in ander saken ben ick veel minder dant ghy zijt) mocht schijnen, ulen na Athenen (ghelijckt een ghemeyn seggen is) of hout ten bossche, oft water ter zee te draghen.
19:1526 Onbegripelijke barmherticheit Goods [fol. A3r] Ist dat die leringhe der oratoren een yeghelijck sorchvoldich ende neerstich hoort
19:1540 Een sermoon vande onbegripelijcke barmherticheit Goods [fol. A2v] O mijn alderliefste brooeders [sic] ende susters, want wi voorgenomen hebben huyden te spreken van die grootheyt der barmharticheden des heren, sonder wiens hulpe die menschelijcke crancheyt niet en vermach, soo zullen wi met ghemeynder herten begeeren die barmherticheyt vanden Here, dye ons allen gemeyn is, dat dye alsoo regeren moet dat instrument van mijn tonghe,
19:1550c Onbegrijpelike barmherticheit Gods Mijn
19:1552 Een sermoon van die onbegrijpelike barmherticheit Gods. Translated O mijn alder liefste broeders ende susters want wy voorgenomen hebben huyden te spreken van dye grootheyt der barmharticheden des heren, sonder wiens hulpe die menschelijcke crancheyt niet en vermach, so sullen wy met ghemeynder herten begheren de barmherticheyt vanden Here
19:1552 Van de onbegrijpelike barmherticheit Gods [fol. A3r] Ist dat na die leeringhe der oratoren een yegelijck sorchuuldich ende neerstich hoort na tgheen dat hi verstaet hem aen te gaen, so en moet niemant van u in dit sermoon slapen, want een yeghelijcx salicheyt hangt gelijckelic wt die bermherticheyt des Heeren. Ende daer en is niemant so ionc noch so out, so cleyn of so machtich, so arm oft so rijc, so eygen, oft so vry, so heleert of so ongheleert, so sondich oft soo rechtueerdich, hi en heeft beuonden die bermherticheyt des Heeren in hem, ende tot alle dinck, dwelc hi wel doen wil behoeft hi die bermherticheyt des heeren. Wat materie machmen gonsteliker handelen, dan dat door die bermherticheyt Gods die eewige salicheyt allen menschen bereyt is? Daerom ist wel geluc dat ghi, hoe menich dat ghi sijt, v in dit semoon gheuen sult,, niet alleen wel toehoorende, maer ooc vlijtich ende neerstich, want een yegelick sal hem selven gonnen, ist dat hy dit sermoon gonnende is.
19:1667 Van de onmetelijke barmhertigheid Godes [fol. A3v] Bij aldien, na de lessen der redenaars, ijder vlijtig en met aandacht luisteren moet na het gene, waar aan hy verstaat voor hem zelven zeer veel gelegen te wezen, zoo behoort niemand van u, onder het voeren van deze reden, te slapen noch zig tot slapen te schikken; na dien aller zaligheid even zeer aan des Heeren barmhertigheid hangt: want daar is geen zoo jongen kind, noch gene zoo ouden mensch; geen zo geringhen persoon, of zoo grootmachtigen Koning; geen zoo verachten slaaf, of vrij persoon; zoo geleert of ongeleert; zoo grooten zonddaar noch zoo rechtvaardighen mensch, of hij heeft in hem zelven des Heeren barmhertigheid ondervonden, en heeft noch dagelijks in alles, wat hij doet, des Heeren barmhertigheid van nooden.
21:1523a Van die kerstelijcke ridder Het is van
21:1542 Den kerstelicken ridder [fol. A2v] Het is van node ten alder eersten dat ghi ouer dencken moet nyet anders te wesen dit leuen der menschen dan een eeuwighe strijdt, als ons Job tuyghet, die alder onverwonnenste Ridder. Ende dat gemeyn volck wort huyden te dage seer bedrogen, becommert sijnde met de bedriechlike werelt, overmidts haer smeeckende bespottinge. Welc volc nu leeft oft al gewonnen waer, of dattet nu in een vaste vrede waer. Si leven ledich sonder sorge, wanneer si met veelheyt der sonden bevochten worden, ende met veel lagen, ende valsche consten gheuanghen worden.
21:1543a Vanden kerstelicken ridder [fol. A3v] Het is van node ten alder eersten dat ghi over dencken moet nyet anders te wesen dit leven der menschen dan een eewighe strijdt, als ons Job tuighet, de alder onverwonnenste ridder.
21:1543c Vanden kerstelicken ridder [fol. A2v] Het is van node ten alder eersten, dat ghy ouer dencken moet nyet anders te wesen dit leuen der menschen dan een eewighe strijdt,
21:1551 Kerstelicken ridder [fol. A2v] Het is van node ten alder eersten, dat ghi ouer dencken moet niet anders te wesen dit leuen der menschen dan een ewige strijt als ons Job tuiget, die alder onuerwonnenste ridder. Ende dat gemein volc wort huiden te dage seer bedrogen, becommert sijnde met die bedriechlike werlt, ouermits haer smekende bespottinge. Welc volc nu leeft oft al gewonnen waer, of dattet nu in een vaste vrede waer. Si leuen ledich sonder sorge wanneer si met veelheyt der sonden beuochten werden, ende met veel lagen ende valsche consten gheuangen worden.
21:1552a Kerstelicken ridder [fol. A3r] Het is van node ten alder eersten, dat ghy dicwijls overdencken moet. Want dit leven d sterflike menschen, niet anders te en is dan een ewighe strijt, als ons tuycht Job, den alder gheoeffensten ende onverwinlijcsten ridder.
21:1552b Den kerstelicken ridder [fol. A2v] Het is van node ten alder eersten, dat ghi ouer dencken moet niet anders te wesen dit leuen der menscen dan een eenige strijdt, als ons Job getuyget, die alder onuerwonnenste ridder.
21:1553 Den kerstelicken ridder Het is van node ten alder eersten dat ghi ouer dencken moet niet anders te wesen dit leuen der menscen dan een ewige strijt als ons Job tuiget, die alder onuerwonnenste ridder. Ende dat gemein volc wort huiden te dage seer bedrogen, becommert sijnde met de bedriechlicke werlt, ouermits haer smekende bespottinge Welc volc nu leeft oft al gewonnen waer of dattet nu in een vaste vrede waer. Si leven ledich sonder sorge, wanneer si met veelheyt der sonden bevochten worden, ende met veel lagen, ende valsche consten geuangen worden. Siet die alder booste vianden die waken altijd in verderffenisse, gewapent sijnde met dusent schadelicke bedriechlicke consten, ende manieren, ende arbeiden seer om ons te doorscieten met sommige dootlicke pijlen ten waer sake dat wijse wederstaen met den alder stercsten scilt des geloofs. Noch wilt aenmercken hoe dat die werelt (als sint-Jan secht) al heel gestelt is in sonden, die ons alle daghe bevecht aen die rechter side ende oock aen die luchter side, van voren, ende van achter met gemeyne simpele manieren om te beuechten.
21:1555 Den christlicken ridder [fol. A2v] Het is van noede ten alder yersten dat ghi ouerdencken moet, niet anders te wesen dit leven der minschen dan een eewige strijt, als ons Job tuyget, die alder onverwonnenste Ridder. Ende dat gemeen volc wort huyden te dage seer bedrogen, becommert sijnde met de bedriechlicke werlt, ouermits haer smeckende bespottinge. Welc Volc nu leeft oft al gewonnen waer of dattet nu in een vaste vrede waer. Sy leven ledich sonder sorge, wanneer sy mit voelheyt der sonden bevochten werden, ende mit voel lagen, ende valsche consten geuangen worden.
21:1589 Den kerstelicken ridder. Een seer profijtelijck boecxken Het is van node ten alder eersten dat ghy over dencken moet niet anders te wesen dit leven der menschen dan een eeuwighe strijt, als onze Job tuyget, die alder onverwonnenste ridder ende dat gemeyn volck wort huyden te dage seer bedrogen, becommert zijnde met de bedriechelijcke werelt, overmits haer smekende bespottinghe Welck volc nu leeft oft al gewonnen waer of dattet nu in een vaste vrede waer,Sy leven ledich sonder sorge, wanneer sy met veelheyt der sonden bevochten worden, ende met veel lagen, ende valsche consten gevangen worden. Siet die alderbooste vianden die waken altijd in verderffenisse, gewapent zijnde met duysent schadelijcke bedriechlijcke consten ende manieren ende arbeyden seer om ons te doorschieten met sommige dootlicke pijlen ten waer sake dat wijse wederstaen met den alder stercsten schilt des geloofs Noch wilt aenmercken, hoe dat die werelt (Als sint-Jan seyt) al heel gestelt is in sonden, die ons alle daghe anset, aen die rechter side ende oock aen die luchter side, van vooren ende van achteren met gemeyn simpele manieren om te bevechtenn Want somtijt bevecht die werelt die herten der menschen met tegenspoet somtijt met voorspoet, ende somtijt met grote ijdel beloften, op dat si heymelijck overvallen mach die menschen die daer niet en waken noch voorsichtig zijn noch ist van node te anmercken dat dat ouder serpent die eerste verrader ons vredes seer heymelijck met veel manieren niet of en laet lage te leggen ende de te bedriegen onse vleesch dat hy eens gecorrompeert ende bedrogen heeft door onse eerste ouders. Dit vleesch onse moeder Eva, door welkce die alder schalchste en listichste serpent onse herten daghelijcx treckt tot die dootlijcke wellusten sekerlick ten is niet cleijn te achten dat wij met al dus veel vianden bevochten worden want wij moeten oock dit vlees by ons houden, ghelijck een viant die altijt by ons is. Ende ghelijck dat vlees ons alder naest by is so en is ons geen dinck schadelijcker, ende periculoser dan dat vleesch. Dit is ooc ons aertsche Adam die altijt met ons inwonet gelijck een vrient mee na zijn vlijticheyt, ende begeerte meer dan een viant die wy niet buyten mogen sluyten Desen moeten wy met alder neersticheyt wachten op dat hy den duyvelen niet op en doet die duere ons herten Ende want wy altesamen aldus seer benaut worden met aldus danigen vreeselijcken ende swaren strijt ende wy oock te doen moeten hebben met also veel gewapende wakende ende ontrouwe vianden, die in onse verderffenisse gesworen hebben, so en nemen wy gecke ende onsinnighe mensen nochtans gheen wapenenen wy en houden ooc geen wake, noch en hebben gheen quade vermoedinge, maer leven sachtelijck ende sorgen niet, wy leven na onse genuechte in alder wellust, ledich ende vrolick wesende oft alle dinc in goeden vrede waer Niet anders dan of onse leven waer goet chier te maken, ende met goet geselschap vrolijck te wesen ende genen strijt En als wy waken ende bereyt souden wesen, om te stryden so liggen wij in onse sachte slaepcamer Voor die herde wapenen gebruycken wij onse wellusicheyt, ende voor die strijtbaerlijcke wercken gheven wy ons tot ledicheyt ende onsuyverheyt anders
21:1614 Den kerstelicken Ridder, een seer profijtelick boecxken [fol. A2v] Het is van node ten alder eersten dat ghy over dencken moet niet anders te wesen dit leven der menschen dan een eeuwighe strijt, als ons Job getuyghet, die alder onverwonnenste Ridder. Ende dat gemeyn volck wort huyden te daghe seer bedroghen, becommert zijnde met de bedriechelijcke werelt, overmits haer sinckende bespottinghe, Welc volc nu leeft oft al gewonnen waer of dattet nu in een vaste vrede waer. Sy leven ledich sonder sorge, wanneer sy met veelheyt der sonden bevochten worden, ende met veel lagen, ende valsche consten gevangen worden.
21:1616 Kerstelicken ridder : een seer profijtelijck
boecxken
[fol. A3r] Het is van noode ten alder eerste dat ghy overdencken moet, niet anders te wesen dit leven der menschen dan een eewighe strijt, als ons Job getuyget, de alder onverwonnenste Ridder.
21:1636 ’t Hand-boeckjen van den Christlijcken ridder [fol. C2r] ’t Is ten eersten voor alle dinghen noodigh, dat ghy gedenckt, dat het leven der menschen niet anders en is, dan een gedurige strijd, gelijck Iob die wel versochte en onverwinnelijcke Krijghsman getuyght. En dat het ghemeene volck al te seer wort bedroghen, wiens ghemoederen, dese wereldt, de oude goochelaer, met seer lieflijcke bespottingen heeft ingenomen, die gelijck, alsof nu de oorlogh geheel was ten eynde ghebracht, ontijdighe vyerdaghen maecken. jae niet anders, als ofse in een versekerde vrede saten. En ’t is te verwonderen in wat sorghloosheyd sy leven, en hoe ghemacklijck [fol. C2v] sy op beyde ooren legghen te slapen: daer wy nochtans, sonder ophouden, van sodanighe gevlimde machten der sonden worden bevochten, met so vele listigheden gevanghen, en met soo vele laeghen worden versocht. Siet boven u houden de boose gheesten de schildwacht tot uwen ondergangh, wesende met duysent loosheden en konsten tegens ons gewapent, om te beschadighen, die onse ghemoederen met haere vyerige pijlen, die in doodlijck venijn gedoopt zijn, onderstaen van boven af te doorschieten, jae die al sekerder gaan als de felle schichten van Hercules en Cephalus, ten sy die selve op ’t ondoordringhlijcke schild des geloofs worden afgestuyt. Dan bevecht ons wederom de wereld, soo van voren, van achteren als van ter syden, van de welcke Ioannes ghetuyght, dat geheel in ’t boose is geleghen, jae die oock Christo moeylijck is geweest en hem niet heeft mogen lijden. Noch ten is geene slechte manier van aenval: Maer hy gaet ondertusschen, als de saken tegenspoedigh gaen met open oorlogh tegen ons woeden, kneusende de bolwercken onses gemoeds met een swaer hey-block, gebruyckende ondertusschen, seer groote, doch ijdele beloften, om u tot afval te bewegen, en makende midler wijlen kromme loop-graven kruypt hy daer [fol. C3r] onverwacht in, op dat hy de trage, onachtsame en sorgloose macht t’onderbrengen.Ten laetsten komt oock van onderen die slibbrige Slange, de eerste verrader van onsen vrede, die noch met die selve verwe in dat groeyende gras, verborghen leyt, nu schuylende in hare holen, met hondert krullen in een geslingert, en die noch niet op houdt de versenen, van onse bedorvene vrouwe, lagen te legghen.Verstaet de Vrouwe, of dat vleeslijcke deel des Menschen. Want dat is onse Eva, waerdoor de alderlooste slange, ons gemoed totte doodlijcke wellusten aenlockt. Want of wy dit kleyn achten, datter soo vele vyanden over al en rontom ons heen zijn, so draghen wy nochtans, in de binnenste schuylhoecken van ons gemoed, meer als eenen gemeenen, jae meer als een huys vyand, die welcke, hoe hy daer dieper in is, soo veel te gevaerlijcker is hy. Dit is de oude en aerdsche Adam, die door de gewoonte ons meer als een burger en door sijn naerstigheyt meer als een vyand geworden is, den welcken men met geen wal en kan bedwinghen noch uyt het leger wegh jagen. Hier moeten wy met hondert ooghen op letten, dat hy niet, by avonture, de besettinge Godes uytdryve, en een open bane maecke voor de quade geesten.
21:1645 Handt-boeckjen van den christlijcken ridder [fol. C5r] ’t Is ten eersten en voor alle dingen noodigh, dat men gedencke dat het leven der menschenniet anders is, als een geduerige strijd, gelijck Iob die wel versochte en onverwinnelijcke Krijgs-man ghetuyght. En dat het gemeene volck al te seer wordt bedrogen, wiens gemoederen, dese werelt, de oude [fol. C5v] goochelaer, met seer lieflijcke bespottingen heeft in-genomen, die gelijck, als of nu de oorlogh geheel was ten eynde gebracht, ontijdige vyer-dagen maecken, jae niet anders, als ofse in een verseeckerde vrede saten.
21:1667 Handt-boeckjen van den christlijken ridder [fol. C3v] ’t Is ten eersten voor alle dingen noodig, dat gy gedenckt, dat het leven der menschen niet anders en is, dan een gedurige strijdt, gelijck Job die wel versochte [fol. C4r] en onverwinnelijcke Krijgsman getuygt. En dat het gemeene volck al te seer wort bedrogen, wiens gemoederen, dese wereldt, de oude goochelaer, met seer lieflijcke bespottingen heeft ingenomen, die gelijck als of nu de oorlogh geheel was ten eynde gebracht, ontydige vyerdagen maken, ja niet anders, als ofse in een versekerde vrede saten.
21:1677 Handboexken van den christelijken ridder [fol. A73] Ten eersten moet gy
22:1907 Encomium medicinae [p. 5] Hoe vaker de lof der geneeskunde van deze plaats in doorwrochte en zorguldig bewerkte redevoeringen ten aanhoore van de meesten Uwer verkondigd is, en wel door mannen met buitengewone welsprekendheid begaafd, des te meer, hoogaanzienlijke toehoorders, vrees ik dat ik noch door mijne voordracht aan een zoo gewichtig onderwerp recht zal weten te doen, noch aan Uwe verwachting van hetgeen Gij te hooren zult krijgen zal kunnen beantwoorden. Want aan den eenen kant zal ons gebrekkig redenaarstalent niet licht de hoogte van dit bijna goddelijke onderwerp bereiken, aan den anderen kant zal een alledaagsche redevoering over iets, dat reeds zoo dikwijls gehoord is, niet kunnen nalaten bij het auditorium verveling op te wekken.
22:1998 Lof der geneeskunde [p. 21] Aangezien de geneeskunde herhaaldelijk in weldoordachte en fraai gepolijste redevoeringen vanaf deze plaats voor velen onder u is bezongen, zeer gewaardeerde toehoorders, en dat door mannen met een buitengewone welbespraaktheid, durf ik er allerminst op vertrouwen dat ik recht zal doen wedervaren aan een zo gewichtig onderwerp en zal beantwoorden aan de verwachtingen van mijn [p. 22] gehoor. Met onze geringe vermogens zal het immers niet makkelijk zijn een bijna goddelijk thema te behandelen, noch zal mijn alledaagse redevoering over een zo vaak besproken onderwerp alle saaiheid kunnen vermijden.
22:2004 Lof van de geneeskunde [p. 33] Zo vaak is vanaf deze plaats de lof van de geneeskunde voor velen van u verkondigd, in even zorgvuldig opgezette als uitgewerkte redevoeringen door mannen met een buitengewoon oratorisch talent, dat ik er allesbehalve zeker van ben zo n gewichtig onderwerp of de verwachtingen van u, mijn gehoor, recht te kunnen doen.
24:1630 Thomas Morus leven Nademael my van te voren alle de schriften mijnes vriendt Mori boven maten altijt behaeght hebben, soo wast nochtans dat ick mijn oordeel wat mistroude, om die seer nauwe vrientschap die tusschen ons beyde was.
25:1615 Brief aan Christophorus Mesia [fol. E3r] Daer en is in my niet, voor-treffelijcke Christophore Mesia, welc eenichsins met de heerlijcke deugden van Cicero zoude konnen vergheleken worden: Nochtans onder welck ghetal der ghenen die de goede gheleertheydt te hulpe komen, ick mach gherekent ende geteld worden, achte ick doch dat u verstandt welck zoo oprecht, gesont, ende van zulcken gematichden oordeel is meer, dan yemandt van al de Koninckxkens van Asien. Vorder van onbekende ende verre ghesetene brieven te ontfanghen is met my niet nieuws, maer zulcx gebeurt my by naest alle dage: Van gheleerde van groote meesters, van Bisschoppen, van Abten, die ick niet en wist dat gheboren waren, worden my menichmael brieven ghesonden:
25:1635 Send-brief-scrhrijver [fol. K2r] Ik verblyde my, ten hooghsten, dat ghy, naer uw’ zin zoo gelukkigh getrouwt zijt: ende houde u te gelukkiger, om dat ghy, naer, den Latijnschen Quikschryver, wezen wilt, ’t geen ghy zyt. Doch ik wensch, dat, gelijk u Iuno geweest is, Illythia ook zo gunstigh zy.
[fol. K2v] Ik bedank u zeer, myn V:, doch, inder daedt, meer voor uw goede inborstigheidt, als oordeel van my gegeven; te meer, om dat ghy myne zwaerigheiden met een vriendelyke vertroostingh zoekt te verzachten.
25:1699 Reformatie. Brief aan Barbirius [fol. O6r] Ik heb zulken afkeer van tweedracht dat my de waarheid zelf mishaegt alsse oproerig is.
[fol. O6v] d’Euangelische dringen daer dapper* op, datmen geen Ketters dooden magh,
25:1750 Brief aan
Koenraad Pelikaan
[fol. A2r] De geest van het Evangelie neemt de zedelyke deugden niet weg, maar volmaaktze. Gy zyt niet onbewust hoe wyd het, ik zeg, niet alleen vande deugd, maar ook ten eenemaal van alle wellevenheid vervreemd is, als men het geheim zyner vrienden openbaard; nademaal men zelf een afgryzen van zodanigen heeft, die, na dat zy den vriendschap gebroken hebben, dingen aan den dag brengen, die aan hen als aan vrienden waren toebetrouwd.
25:1755 Brief aan
Koenraad Pelikaan
[fol. A2r] De geest van het Evangelie neemt de zedelyke deugden niet weg, maar volmaaktze. Gy zyt niet onbewust hoe wyd het, ik zeg, niet alleen vande deugd, maar ook ten eenemaal van alle wellevenheid vervreemd is, als men het geheim zyner vrienden openbaard; nademaal men zelf een afgryzen van zodanigen heeft, die, nadat zy de vriendschap gebroken hebben, dingen aan den dag brengen, die aan hen als aan vrienden waren toebetrouwd.
25:1923 Erasmus en zijn drukkers-uitgevers Eén ding vooral, zeergeleerde Manutius, heb ik dikwijls bij mijzelven gewenscht, dat namelijk het voordeel, dat niet alleen uw boekdrukkunst en uw schitterende letters, maar ook uw geenszins alledaagsche aanleg en geleerdheid u brengen, even goot moht zijn als de diensten die bij met een en ander bewezen hebt aan de studie van het Grieksch en het Latijn.
25:1954 Over goede en slechte boekdrukkers Twee Romeinse keizers, boven allen geprezen, hebben hun naam verbonden aan de spreuk Haast u langzaam en aan de voorstelling van de dolfijn en het anker die dezelfde gedachte zinnebeeldig uitdrukt. Thans zijn spreuk en embleem beërfd door de Romein Aldus Manutius en ik meen dat een hogere macht dit gewild heeft. Want Aldus’ embleem, dat eertijds welgevallig was aan keizer Vespasianus, geniet niet alleen een zeer grote bekendheid maar wordt ook met vreugde begroet door allen, waar ook ter wereld, die de schone letteren een warm hart toedragen.
25:1986 Over goede en slechte boekdrukkers [p. 11] Van twee hooggeprezen Romeinse keizers, Augustus en Vespasianus, zijn de namen verbonden respectieveijk aan de spreuk Haast u langzaam en aan de voorstelling van de dolfijn en het anker die dezelfde gedachte zinnebeeldig uitdrukt. Thans zijn spreuk Ën embleem beërfd door de Romein Aldus Manutius en ik meen dat een hogere macht dit gewild heeft. Want Aldus’ embleem, dat eertijds welgevallig was aan keizer Vespasianus, geniet niet alleen een zeer grote bekendheid maar wordt ook met vreugde begroet door allen, waar ook ter wereld, die de schone letteren een warm hart toedragen.
25:1993 De draagbare Erasmus [p. 33] De hemel gaat niet altijd schuil achter de
wolken die watermassa’s doorgang geven,
en niet aldoor kwelt de grimmige lucht
het land met zware regenbuien.

Niet altijd zweept de bulderende zuidwester
de zee hoog op zodat de golven schuimen,
de drieste stormen uit het noorden hoort men
niet altijd door de takken razen.
25:2000 Waarde Van Dorp Je betreurt de ongelukkige publicatie van de Zotheid, je bent het van harte eens met mijn inzet om de tekst van Hieronymus te herstellen en je tracht me te weerhouden van een uitgave van het Nieuwe Testament. Met die brief heb je me volstrekt niet beledigd, integendeel, sindsdien begin je me steeds dierbaarder te worden, terwijl je me altijd al zo dierbaar was: zo oprecht zijn je raadgevingen, zo beminnelijk je kritiek.
26:1615 Brief aan Servatius [fol. F1r] Eerwaerde Pater, nae dat uwen Brief door veler handen gewandelt hadde, is hy ten lesten my ter hant gheraeckt, effen zoo ic eerst in Engelant was gecomen, welcke my een ongelooffelijcke vreugde heeft aengebracht, alzoo ick uyt de selve noch vernam dat oude herte welck ghy my altijdt hebt toeghedraghen. Cortelijck zal ick den zelven beantwoorden, alzoo ic op myn reyse ben schrijvende, ende voornemelijck op die dinghen welcke ghy schrijft, ende meest ter zaecke dienen.
26:1628 Brief aan Servatius [fol. Z4r] Eerwaerdige Pater, nae dat uwen Brief door veler handen gewandelt hadde, is hy ten lesten my ter hant geraeckt, effen so ic eerst in Engelant was ghekomen, welcke my een ongelooffelijcke vreugde heeft aengebracht, also ick uyt de selve noch vernam dat oude herte welck ghy my altijt hebt toeghedragen. Kortelijck sal ick den selven beantwoorden, alsoo ick op mijn reyse ben schrijvende, ende voornemelijck op die dinghen welcke ghy schrijft, ende meest ter saecke dienen.
27:1554 Vertroostelijcken brief totten maechdekens [fol. M3v] Onse Heere
29:1677 Brief van Erasmus [fol. Kkkkk1r] In ’t voorsz jaar 1518, heeft de Hooggeleerde Erasmus van Rotterdam, (zeyd [[fol. Kkkkk1v] d’Heer J. van Bewerwijk,) eenen Brief geschreven an Johan Bisschop, noch te zien in ’t 22. Boek van zijn Latijnsche Brieven,
30:1560 Wtlegginghe des apostelschen gholoofs [fol. A2r] Discipel. Langen tijt heeft mijn herte begeert int geselschap der gemeynder Kercken oft Christelicker gemeynten (die dat rechte huys Gods is) gheschreuen te worden, buyten welcke niemant de ewige salicheit hopen en mach: Daeromme bid ick u dat ghi wt uwer godsaliger deuotien mijnder kinsheyt in dit stucke behulpelick wesen wilt.
30:1616 Symbolvm apostolorvm, oft: Een clare wtlegginghe des apostelschen geloofs [fol. A2r] Discipel. Langhen tijt heeft mijn herte begeert int geselschap der gemeener Kercken oft Christelicker gemeynten (die dat rechte huys Gods is) geschreven te worden, buyten welcke niemant de eeuwige salicheyt hopen en mach: Daeromme bid ic u dat ghy wt uwer godsaliger devotien mijnder kintsheyt in dit stuc behulpelic wesen wilt.
31:2007 Het leven van Hieronymus [p. 21] Als het nu echt niet anders kan dan dat onze boeken doorspekt zijn met dergelijke verzinsels, dan kies ik voor het minste kwaad. ’Wat bedoel je?’ hoor ik je al vragen. ’Voor iemand die kundig met fantasie omspringt voor een getalenteerd leugenaar.’ Als we Socrates mogen geloven, kan immers niemand beter liegn dan degene met de beste positie om de waarheid te spreken. Beide zijn vaardigheden van één en dezelfde kunstenaar: het verkondigen van de onomstotelijke waarheid én de absolute negatie daarvan. Volgens dit principe heeft Herodotus zijn Geschiedenis geschreven, en Xenofon zijn Opvoeding van Cyrus; niet ter wille van de historische waarheid, maar als stichtend voorbeeld voor de goede vorst. Ook Homerus, die men terecht de oceaan der verhalen kan noemen, heeft blijkbaar zoiets beoogd.
32:1615 Onderwijsinge eens christelijcken prince [fol. A5r] Waer het een maniere is, dat een Prince met Stemmen verkoren wordt, daer moetmen niet zoo zeer zien op de Af-komsten der voor-Ouderen, oft op de ghestalte des Lichaems, oft op grootte: ghelijck wy lesen, dat zommighe Barbaren zeer zottelijck pleghen te doen: als wel op de zedighe ende vreed’same deghelijkheidt des ghemoedts, op een verstant dat bezadight ende in ’t minste niet voort-varende, noch zo ontstelt en is, datter perijckel door zoude te verwachten zijn: dat, wanneer ’t gheluc hem zoude toe-vallen, tot tyrannie zoude vervallen, ende niet zoude konnen lijden, dat yemant hem zoude vermanen oft ten beste radende
33:1567 Van de eendrachticheyt der kercken, ende gheloouige
ghemeynschap
[fol. A2r] Den drye ende tachtentichsten Psalm hebben wy om dies wille wtghekoren wt te legghen, om dat ons de heylighe Gheest inden zelven Psalm met veel Argumenten, ende grooter claerheyt ende crachten verheffende ons aen prijsende is de schoone, lustelijcke ende salighe eendrachtigheyt der Kercken: dwelck woordt midts dien dattet tot allen tijden salicheyt toe brengende ende orbaerlijc is, nochtans meest nootelijck is te desen desen tijde, in welcke de werelt soo vol diversche seckten is, dattet wonder is om te aenhoren.
33:1611a Vande eendrachticheyt der kercken [fol. A3r] Den drie-ende-tachtentichsten Psalm hebben wy om des wille wtghekoren wt te legghen, om dat ons de heylighe Geest inden zelven Psalm met veel argumenten, ende grooter klaerheydt ende krachten verheffende ons aenprijsende is de schoone, lustelijcke ende salighe eendrachtigheyt der kercken, dwelc woort midtsdien dattet tot allen den salicheyt toebrengende ende oirbaerlijc ende meest nootlijc in desen tijde, in welcke de weerelt zoo vol der diversche secten is, dattet wonder is om aenhoren.
33:1616 Een schoon tractaet vande eendrachtigheydt der kercken [fol. A1r] Den dry ende tachtisten psalm hebben wy om die wille uytgecoren uyt te legghen, om dat ons die H. Gheest in den selven Psalm met veel argumenten ende met grooter claerheyt ende crachten verheffende ende ons aenprijsende is die schoone lustelijcke ende salighe eendrachtigheyt der kercken, welc woort mitsdien dattet tot allen tijden salicheyt toebrengende ende oorbaerlijck is, ende meeest nootelic is desen tijde in welcken de werelt so vol dyversche Secten is, dattet wonder is om aen hooren.
34:1555b Lingua, dat is dye tonghe [fol. L3v] Het ghene dat ick nu verhalen sal, dat is gheschiet te Londen in Enghelant, int selve huys daer ick op dat pas woonachtig was. Een dief was geklommen door die tichelen vanden daecke in eens borghers huys om wat te beiaghen, maer zijn beiach ende bespueren en sloch oft en viel niet wel, want het gheruchte dat hy maecte heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, soo dat die ghebuyren ooc van ouer al tsamen in huys liepen.
34:1583c Lingua, dat is de tonge [fol. H8v] Het ghene dat ick nu verhalen sal, dat is gheschiet te Londen in Enghelant, int selve huys daer ick op dat pas woonachtig was. Een dief was geklommen door de tichelen vanden daecke in eens borghers huys om wat te beiaghen, maer sijn beiach en beviel hem niet wel, want het gheruchte dat hy maeckte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, soo dat de gebuyren ooc van alle kanten t’samen in huys liepen. De dief siende tgheruchte ende tgheloop vanden vocke, schickte hem onder den hoop, ghelijck oft hy oock hadde willen den dief helpen soecken, ende heeft hun alsoo bedroghen.
34:1597a Lingua, dat is de tonge [fol. H5r] Het gene dat ick nu verhalen sal, dat is gheschiet te Londen in Enghelant, int selve huys daer ic op dat pas woonachtichtich [sic] was. Een dief was geclommen door die tichelen vanden dake in eens borghers huys om wat te bejaghen, maer zijn bejach en beviel niet wel, want het gheruchte dat hy maecte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, soo dat die ghebuyren oock van alle canten tsamen in huys liepen.
34:1602 Lingua, dat is de tonge [fol. H5r] Het gene dat ic nu verhalen zal, dat is geschiet te Londen in Engelant, int selve huys daer ic op dat pas woonachtich was. Een dief was geclommen door de tichelen vanden daecke in eens borghers huys om wat te bejaghen, maer sijn bejach en beviel hem niet wel, want het geruchte dat hy maecte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, zo dat de gebueren ooc van alle kanten tsamen in huys liepen.
34:1610 Lingua, dat is de tonge [fol. H5r] Het gene dat ic nu verhalen zal, dat is geschiet te Londen in Engelant, int selve huys daer ic op dat pas woonachtich was. Een dief was geclommen door die tichelen vanden dake in eens borghers huys om wat te bejaghen, maer sijn bejach en beviel hem niet wel, want het geruchte dat hy maecte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, zo dat de gebueren oock van alle canten tsamen in huys liepen.
34:1618 Lingua, dat is de tonge [fol. H5r] Het gene dat ick nu verhalen sal, dat is geschiet te Londen in Enghelant, int selve huys daer ic op dat pas woonachtig was. Een dief was geclommen door de tichelen vanden dake in eens borghers huys om wat te bejaghen, maer zijn bejach en beviel hem niet wel, want het gherucht dat hy maeckte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstond in huys al in roeren,
34:1628 Lingua, dat is de tonge [fol. H7r] Het ghene dat ick nu verhalen sal, dat is gheschiet te Londen in Enghelant, int selve huys daer ick op dat pas woonachtig was. Een dief was geklommen door de tichelen vanden daecke in eens borghers huys om wat te bejaghen, maer sijn bejach en beviel hem niet wel, want het gheruchte dat hy maeckte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, soo dat de gebuyren ooc van alle kanten t’samen in huys liepen.
34:1633 Lingua, dat is de tonge [fol. H7r] Het ghene dat ick nu verhalen sal, dat is gheschiet te Londen in Engheland, int zelve huys daer ick op dat pas woonachtigh was. Een dief was geklommen door de tichelen van den daecke in eens borgers huys om wat te bejaghen, maer sijn bejach en beviel hem niet wel, want het gheruchte dat hy maeckte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, soo dat de gebuyren ooc van alle kanten t samen in huys liepen.
35:1616 Maniere om Godt te bidden [fol. A2r] So werden de gheschencken der weldadicheyt gewisselt, Achtbaere Hieroslae: Gy haddet by my gelaten het pant uwer liefde, tegens mij, ende nu coemt u wederomme het pant der onderlinger vrientschap, die ghij van hier reyzende haddet beloovet: Na-dien dat alle offerhanden der Wet Mozes zyn af-gheschaffet door het Evangelium, zoo heeft onze Vorste J.C. gheene soorte van offerhande neerstelijcker geleert, noch zijne Discipelen Godts-dienstelycker aenghenomen, als de kalveren der lippen, zoo Hozeas spreect: Welcke bestaet in driederhande soorten, Beloften, Danckzegginghen, ende daer na den lof, ofte Lof-zangen.
36:1560 Constelijck ende costelijck boecxken, Moriae
encomion
[fol. 72r] Maer niemant (segghen sy) en doet der Sotheyt Offerande, noch niemant en maeckt haer eenen Tempel. Voorwaer (ghelijck ick geseyt hebbe) ick verwondere my wat van dese ondancbaerheyt. Maer ick neme dit ooc, na mijne lichtsinnicheyt, int goede. Hoewel, ick en [fol. 72v] mach oock dit niet begheeren. Want waerom soude ick wieroock ofte ghebrant meel met Sout, of eenen Bock, of een Swijn begheeren, dewijle my alle menschen in allen lande dien dienst doen, die oock van de Theologen, aldermeest pleecht gepresen te zijne? Ten sy dat ick moghelick behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloet gheoffert wort. Ick meyne dat ick dan seer religioselick ghedient worde, als sy alomme (ghelijck sy alle doen) my met der herten ommehelsen, met de zeden wtdrucken, ende met den leven af beelden.
36:1582b Loff der sotheyt [fol. H1v] Maer niemant (seggen sy) en doet der Sotheyt offerande, noch niemant en maect haer eenen tempel. Voorwaer (ghelijck ick geseyt hebbe) ick verwondere my van dese ondanckbaerheyt. Maer ick neme dit oock, na mijne lichtsinnicheydt, int goede. Hoewel, ick en mach oock dit niet begheeren. Want waerom soude ic wierooc oft gebrant meel met sout oft eenen Boc oft een Swijn begeeren, dewijle my alle menschen in allen lande dien dienst doen, die oock van de Theologen, aldermeest plach ghepresen te zijne? Ten sy dat ick moghelijck behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloet gheoffert wort. Ick meyne dat ic dan seer religioselijc gedient [fol. Hr] worde, als sy alomme (ghelijc sy alle doen) my metter herten omhelsen, met de zeden uytdrucken, ende met den leven afbeelden.
36:1584 Moriae encomion, dat is: eenen loff der sotheyt [fol. 53v] Maer nimant (seggen sy) en doet der Sotheyt offerande, noch nimant en maect haer eenen tempel. Voor-waer (ghelijc ic geseyt hebbe) ic verwondere my wat van dese ondancbaerheyt: Niet-te-min, ic neme dit ooc na mijne lichtsinnicheyt, int goede. Hoe-wel ic ooc dit niet en begheyre. Want waer-om soude ic wier-rooc oft gebrant meel met sout, oft eenen Boc, oft een Swijn begheyren, dewijle my alle menschen in alle Landen dien dienst doen, di ooc van-de Theologhen, aldermeest plach gepresen te zijne? Ten sy dat ic mogelijc behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloet geoffert wort. Ic meyne dat ic dan seer religioselijc ghedient worde, als sy alomme (ghelijc sy alle doen) my metter herten om-helsen, met de zeden wtdrucken, ende met den leuen af-beelden.
36:1600 Moriae encomion, dat is: eenen lof der sotheyt [fol. G5v] Maer niemant (segghen sy) en doet der Sotheyt offerhande, noch niemant en maeckt haer eenen tempel. Voorwaer (gelijck ick geseyt hebbe) ic verwondere my van dese ondancbaerheyt: Niettemin, ick neme dit oock na mijne lichtsinnicheyt, int goede. Hoe wel ick oock dit niet en begeere. Want waerom soude ick wierooc oft gebrant meel met sout, oft eenen Buck, oft een Swijn begheeren, dewijle my alle menschen in alle Landen dien dienst doen, die oock van de Theologien aldermeest plach gepresen te zijne? Ten zy dat ick moghelijck behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloedt gheoffert wort. Ick meyne dat ick dan seer religioselick ghedient worde, als sy alomme (ghelijck sy alle doen) my metter herten omhelsen, met de zeden wtdrucken, ende met den leven af beelden.
36:1615 Moriae encomion, dat is, Eenen Lof der sotheyt [fol. G5v] Maer niemant (segghen sy) en doet der Sotheyt offerhande, noch niemant en maect haer eenen tempel. Voorwaer (ghelijck ick gheseyt hebbe) ick verwondere my van dese ondanckbaerheyt: Niettemin, ick neme dit ooc na myne lichtsinnicheyt, int goede. Hoewel ick oock dit niet en begheere. Want waerom soude ick wieroock oft gebrant Meel met sout oft eenen Bock, oft een Swijn begheeren, dewijle my alle menschen in alle Landen dien dienst doen, die oock van de Theologen aldermeest plach gepresen te zijne? Ten zy dat ick moghelick behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloedt gheoffert wort. Ick meyne dat ick dan seer religieuselijck ghedient worde, als sy al-omme (ghelijck sy alle doen) my met ter herten omhelsen, met de zeden uyt-drucken, ende met den leven af-beelden.
36:1616 Moriae encomion, dat is: eenen Lof der Sotheyt [fol. D5r] Maer niemant (segghen sy) en doet der Sotheyt offerhande, noch niemant en maeckt haer eenen tempel. Voorwaer (gelijck ick geseyt hebbe) ic verwondere my van dese ondancbaerheyt: Niettemin, ick neme dit oock, na mijne lichtsinnicheydt, in t goede, hoe wel ick oock dit niet en begeere. Want waerom soude ick wieroock ofte ghebrant meel met sout of eenen Buck, oft een Swijn begeren, dewijle my alle menschen in allen Landen dien dienst doen, die ooc van de Theologhen, aldermeest plach gepresen te zijne? Ten sy dat ick mogelijk behoore Dianam te benijden, [D5v] om dat haer menschen bloet gheoffert wort. Ick meyne dat ick dan seer religioselijck ghedient worde, als sy alomme (ghelijck sy alle doen) my met der herten ommehelsen, met de seden wtdrucken, ende met den leven af beelden.
36:1636 Moriae encomium, dat is t Lof der Sotheyt [fol. F3v] Maer niemant (segghen sy) en doet der Sotheyt offerhande, noch niemandt en maeckt haer eenen tempel. Voorwaer (gelijck ick geseyt hebbe) ick verwondere my van dese ondanckbaerheyt: Niet te min, ick neme dit ooc na mijne lichtsinnicheyt, in t goede, hoewel ick ooc dit niet en begeere. Want waerom soude ick Wieroock oft ghebrant Meel met sout of eenen Bock, oft een Swijn begheeren, dewijle my alle menschen in allen Landen dien dienst doen, [F4r] die ooc van de Theologen, aldermeest plach gepresen te zijne? Ten sy dat ick mogelijck behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloet gheoffert wort. Ick meyne dat ick dan seer religieuselijck gedient worde, als sy al-omme (gelijck sy alle doen) my met der herten omhelsen, met de seden uytdrucken, ende met den leven af-beelden.
36:1646a Moriae encomion, dat is: t’ Lof der sotheit [fol. F3v] Maer niemant (segghen sy) en doet der Sotheyt offerhande, noch niemant en maeckt haer eenen tempel. Voorwaer (ghelijck ick geseyt hebbe) ick verwondere my van dese ondanckbaerheyt: Niet te min, ick neme dit oock na mijne lichtsinnicheyt, in ’t goede. Hoewel ick mach oock dit niet en begeere. Want waerom soude ick Wieroock oft gebrant Meel met sout, oft eenen Bock, oft een Swijn begheeren, dewijle my alle menschen in alle Landen dien dienst doen, [fol. F4r] die oock van de Theologen aldermeest plach gepresen te zijne? Ten sy dat ick moghelick behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloedt gheoffert wordt. Ick meyne dat ick dan seer religieuselick ghedient worde, als sy al-omme (ghelijck sy alle doen) my met ter herten omhelsen, met de zeden uyt-drucken, ende met den leven af-beelden.
36:1646b Moriae encomion, dat is, eenen lof der sotheyt [fol. H4r] Maer niemant (seggen sy) en doet der zotheyt offerhande, noch niemant en maect haer eenen tempel. Voorwaer (gelijck ick geseyt hebbe) ick verwondere my van dese ondanckbaerheyt: Niet-te-min, ic neme dit ooc na mijne lichtzinnicheydt, in ’t goede. Hoewel ick oock dit niet en begeere. [fol. H4v] Want waerom soude ic wierooc oft gebrant meel met sout oft eenen boc, oft een swijn begeren, dewijle my alle menschen in alle Landen dien dienst doen, die oock van de Theologen aldermeest plach gepresen te zijn? Ten sy dat ick moghelic behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloet gheoffert wort. Ic meyne dat ic dan seer religieuselick gedient worde, als sy alomme (ghelijck sy alle doen) my metter herten omhelsen, met de zeden uytdrucken, en met den leven afbeelden.
36:1646d Moriae encomion, dat is, eenen lof der sotheyt [fol. H4r] Maer niemant (seggen sy) en doet der zotheyt offerhande, noch niemant en maect haer eenen tempel. Voorwaer (gelijc ic geseyt hebbe) ick verwondere my van dese ondancbaerheyt: Niet-te-min ic neme dit ooc na mijne lichtzinnicheydt, in’t goede. Hoewel ick ooc dit niet en begheere. [H4v] Want waerom soude ic wierooc oft gebrant meel met sout oft eenen boc, oft een swijn begeren, dewijle my alle menschen in allen Landen dien dienst doen, die oock van de Theologen aldermeest placht gepresen te zijn? Ten zy dat ic moghelic behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloet gheoffert wort. Ic meyne dat ic dan seer religieuselick gedient worde, als sy alomme (gelijc sy alle doen) my metter herten omhelsen, met de zeden uytdrucken, ende met den leven afbeelden.
36:1659 Lof der Sotheyd [fol. E7v] [...] Maer sal der yemand seggen
Wie quam oyt offerhand’ op uw autaer te leggen?
Wie heeft de Sotheyd oyt een tempel opgerecht?
Van des’ ondanckbaerheyd, so ’k voorens heb geseght,
Verwonder ick my wel, maer neem het oock in ’t goede
(Nae myn sachtsinnigheyd) met ongestoorden bloede,
Hoe wel ick niet en kan na sulcken dinghen staen.
Want waerom soud’ ick doch om wieroock syn begaen?
Wat sou ’k om meel en zout en bock of zeugen wenschen
Dewijl ick overal gedient werd by de menschen,
En dat met sulcken dienst, die nae getuygenis
Der God-geleerde ver den alderbesten is,
Ten waer dat ick Diaen die eere most benyden
Dat men haer offer dee met menschen-bloet by tyden?
36:1672 Lof der Sotheyd [fol. E7v] [...] Maer sal der yemand seggen
Wie quam oyt offerhand’ op uw autaer te leggen?
Wie heeft de Sotheyd oyt een tempel opgerecht?
Van des’ ondanckbaerheyd, so ’k voorens heb geseght,
Verwonder ick my wel, maer neem het oock in ’t goede
(Nae myn sachtsinnigheyd) met ongestoorden bloede,
Hoe wel ick niet en kan na sulcken dinghen staen.
Want waerom soud’ ick doch om wieroock syn begaen?
Wat sou ’k om meel en zout en bock of zeugen wenschen
Dewijl ick overal gedient werd by de menschen,
En dat met sulcken dienst, die nae getuygenis
Der God-geleerde ver den alderbesten is,
Ten waer dat ick Diaen die eere most benyden
Dat men haer offer dee met menschen-bloet by tyden?
36:1676 Moriae encomivm of de Lof der zotheid. Maer, zeggen zy, wat is de Zotheid toch voor een Godinne, die nergens Altaer, noch Kerk heeft? Zeeker, deze ondankbaerheid, gelijk ik al gezegt hebbe, dunkt my wat vreemt te wezen. Evenwel neeme ik dit ook al ten beste, na mijn gewoone goetaerdigheid; ook is ’t onnoodig, dat ik daer om wenschen zoude. Wat leid my daer aen, of ik een weinig wierooks, of gezouten meel, of d’offerhande van Bok of zwijn ontbeere; ik word aengebeden van de geheele wereld, en zy doen my die eere, waer van ook de Theologanten gewoonlijk het meeste werk maeken. Of zou ik misschien Diana moeten benyden, dat men haer menschenbloed offert? Ik meen, dat ik dan wel te degen eerbiedig geëert worde, als my de menschen doorgaens, gelijk zy altemael gewent zijn, met hun gemoed omhelzen, met hunne zeden uitdrucken, en hun leven na mijn voorbeeld aenstellen. Een eere voorwaer, die de Christenen al heel zelden aen hunne Heiligen bewijzen. Wat zijn ’er wel menigte van menschen, die een kaers ontsteeken voor het beeld van de Maget Maria, en dat by klaeren zonneschijn, als men geen licht van doen heeft?
36:1689 Lof der Zotheit, [en Leedenstrydt] Gunstige lezer,
Hoe groot een man Erasmus Rotterdammer geweest zy, is elk Nederlander ten vollen bekent. Te vergeefs draegen veele steden op hem geen roem, Gouda om zyne ontfangkenis, Rotterdam om zyne geboorte, Deventer om zyne opvoeding en eerste jeught, en Bazel om zyn graf. Behalve andere werken getuigt daer van zyn Lof der Zotheit, in den jaere 1508. uitgegeeven, daer hy al lachende (het geen Horatius niemant verbiedt) de waerheit zegt, en de Zotheit al de werelt met de gebreken van alle staten en slag van menschen wyslyk doorhaelt, om op een aerdige wyze elk de deught en zeden in te planten.
36:1700 Moriae encomivm of de Lof der zotheid. [fol. F2v] Maer, zeggen zy, wat is de Zotheid toch voor een Godinne, die nergens Altaer, noch Kerk heeft? Zeeker, deze ondankbaerheid, gelijk ik al gezegt hebbe, dunkt my wat vreemt te wezen. Evenwel neeme ik dit ook al ten beste, na mijn gewoone goetaerdigheid; ook is ’t onnoodig, dat ik daer om wenschen zoude. Wat leid my daer aen, of ik een weinig wierooks, of gezouten meel, of d’offerhande van Bok of zwijn ontbeere; ik word aengebeden van de geheele wereld, en zy doen my die eere, waer van ook de Theologanten gewoonlijk het meeste werk maeken. Of zou ik misschien Diana moeten benyden, dat men haer menschenbloed offert? Ik meen, dat ik dan wel te degen eerbiedig geëert worde, als my de menschen doorgaens, gelijk zy altemael gewent zijn, met hun gemoed omhelzen, met hunne zeden uitdrucken, en hun leven na mijn voorbeeld aenstellen.
36:1706 Lof der zotheid, speelens-gewijse beschreven t Is my niet onbekend, (Ù GoÙn), dat seer verwildert
Deese eeuwe in zeden is, en yder my swart schildert,
Om dat ik Sotheid hiet, ’t is de gemeene praat,
Dat men sijn evenmensch, een gek noemd, of sijn maat,
Ik kan dog evenwel, de GoÙn, en mensch vermaaken,
En wil, nog kan mijn selfs in ’t minste niet versaaken,
Ja, ’k ben gants aangenaam tot in den hoogsten stand,
(En waarom soude ik niet, daar ’s niemand in het Land,
Of heeft een smeurtje weg?) besiet my vry te deegen,
36:1710 De lof der zotheid. speelensgewys beschreven [fol. F2v] Maer, zeggen zy, wat is de Zotheid tog voor een Godinne, die nergens Altaer, nog Kerk heeft? Zeeker, deze ondankbaerheid, gelyk ik al gezegt hebbe, dunkt my wat vreemt te wezen. Evenwel neeme ik dit ook al ten beste, na myn gewoone goetaardigheid; ook is ’t onnoodig, dat ik daar om wenschen zoude. Wat leid my daar aan, of ik een weinig wierooks, of gezouten meel, of d’offerhande van Bok of zwijn ontbeere; ik word aangebeden van de geheele wereld, en zy doen my die eere, waar van ook de Theologanten gewoonlijk het meeste werk maaken. Of zou ik misschien Diana moeten benyden, dat men haar menschen bloed offert? Ik meen, dat ik dan wel te degen eerbiedig geëert worde, als my de menschen doorgaans, gelijk zy altemaal gewent zijn, met hun gemoed omhelzen, met hunne zeden uitdrucke, en hun leven na mijn voorbeeld aanstellen.
36:1719 De lof der zotheid. speelensgewys beschreven [fol. F2v] Maer, zeggen zy, wat is de Zotheid tog voor een Godinne, die nergens Altaar, nog Kerk heeft? Zeeker, deze ondankbaarheid, gelyk ik al gezegt hebbe, dunkt my wat vreemt te wezen. Evenwel neeme ik dit ook al ten beste, na mijn gewoone goetaardigheid; ook is ’t onnoodig, dat ik daar om wenschen zoude. Wat leid my daar aan, of ik een weinig wierooks, of gezouten meel, of dofferhande van Bok of zwyn ontbeere; ik word aangebeden van de geheele wereld, en zy doen my die eere, waar van ook de Theologanten gewoonlyk het meeste werk maaken. Of zou ik misschien Diana moeten benyden, dat men haer menschen bloed offert? Ik meen, dat ik dan wel te degen eerbiedig geëert worde, als my de menschen doorgaens, gelijk zy altemaal gewent zijn, met hun gemoed omhelzen, met hunne zeden uitdrucken, en hun leven na myn voorbeeld aenstellen.
36:1732 Moriae encomivm of de Lof der zotheid. [fol. F2v] Maer, zeggen zy, wat is de Zotheid tog voor een Godinne, die nergens Altaar, nog Kerk heeft? Zeeker, deze ondankbaarheid, gelyk ik al gezegt hebbe, dunkt my wat vreemt te wezen. Evenwel neeme ik dit ook al ten beste, na mijn gewoone goetaardigheid; ook is ’t onnoodig, dat ik daar om wenschen zoude. Wat leid my daar aan, of ik een weinig wierooks, of gezouten meel, of d’offerhande van Bok of zwyn ontbeere; ik word aangebeden van de geheele wereld, en zy doen my die eere, waar van ook de Theologanten gewoonlyk het meeste werk maaken. Of zou ik misschien Diana moeten benyden, dat men haer menschen bloed offert? Ik meen, dat ik dan wel te degen eerbiedig geëert worde, als my de menschen doorgaans, gelijk zy altemaal gewent zijn, met hun gemoed omhelzen, met hunne zeden uitdrucken, en hun leven na myn voorbeeld aenstellen.
36:1738 De lof der zotheid. speelensgewys beschreven [fol. F2v] Maer, zeggen zy, wat is de Zotheid tog voor een Godinne, die nergens Altaar, nog Kerk heeft? Zeeker, deze ondankbaarheid, gelyk ik al gezegt hebbe, dunkt my wat vreemt te wezen. Evenwel neeme ik dit ook al ten beste, na mijn gewoone goetaardigheid; ook is ’t onnoodig, dat ik daar om wenschen zoude. Wat leid my daar aan, of ik een weinig wierooks, of gezouten meel, of d’offerhande van Bok of zwyn ontbeere; ik word aangebeden van de geheele wereld, en zy doen my die eere, waar van ook de Theologanten gewoonlyk het meeste werk maaken. Of zou ik misschien Diana moeten benyden, dat men haer menschen bloed offert? Ik meen, dat ik dan wel te degen eerbiedig geëert worde, als my de menschen doorgaans, gelijk zy altemaal gewent zijn, met hun gemoed omhelzen, met hunne zeden uitdrucken, en hun leven na myn voorbeeld aenstellen.
36:1969b Lof der Zotheid [fol. 72r] Maer niemant (segghen sy) en doet der Sotheyt Offerande, noch niemant en maeckt haer eenen Tempel. Voorwaer (ghelijck ick geseyt hebbe) ick verwondere my wat van dese ondancbaerheyt. Maer ick neme dit ooc, na mijne lichtsinnicheyt, int goede. Hoewel, ick en [fol. 72v] mach oock dit niet begheeren. Want waerom soude ick wieroock ofte ghebrant meel met Sout, of eenen Bock, of een Swijn begheeren, dewijle my alle menschen in allen lande dien dienst doen, die oock van de Theologen, aldermeest pleecht gepresen te zijne? Ten sy dat ick moghelick behoore Dianam te benijden, om dat haer menschen bloet gheoffert wort. Ick meyne dat ick dan seer religioselick ghedient worde, als sy alomme (ghelijck sy alle doen) my met der herten ommehelsen, met de zeden wtdrucken, ende met den leven af beelden.
36:1992b Lof der Zotheid [p. 45] Als ik nu eens, na aldus de lof voor moed en ijver te hebben opgeëist, ook op die voor de levenswijheid aanspraak zou maken? Dan kun je net zo goed vuur en water gaan mengen, zal men misschien zeggen.
36:2004 Lof der Zotheid [p. 47] Maar er is niemand die aan Dwaasheid offert of voor haar een tempel bouwt, zegt men. Inderdaad, en die ondankbaarheid verbaast me ook wel, zoals ik al zei. Maar ik ben zo inschikkelijk dat ik het zo ook best vind, en ik zit trouwens niet echt om die dingen verlegen. Want waarom zou ik een brokje wierook, wat meel, een bokje of een varken verlangen, zolang alle mensen op de hele wereld me op de manier vereren die theologen algemeen als de beste aanprijzen? Moet ik soms jaloers zijn op Diana omdat er mensenoffers aan haar gebracht worden? Ik vind dat ik het vroomst vereerd word als de mensheid me overal in het hart sluit, in haar daden weergeeft, in haar leven aan den dag legt - een verering die onder christenen zelfs heiligen niet erg vaak te beurt valt.
36:2013 Lof der Zotheid [p. 50] Maar nu kan iemand misschien tegenwerpen, dat niemand aan de Dwaasheid offert of een tempel voor haar bouwt. Ja, daarop moet ik antwoorden wat ik al eerder zei, namelijk dat deze ondankbaarheid ook mij wel enigszins verbaast. Door mijn inschikkelijke aard neem ik dat echter voor lief. Trouwens, ik heb er ook absoluut geen behoefte aan. Om wat voor reden zou ik nog een korreltje wierook verlangen, of offermeel, een bok of een zwijn, als iedereen op de hele wereld mij op een manier bejubelt en vereert, die zelfs op voledige goedkeuring van de theologen mag rekenen? Of moet ik soms jaloers zijn op Diana, omdat men aan haar mensenbloed offert?
39:1616 Opvscvla, Eenighe
tractaetkens
[fol. *3r] De allerbeste reliquien der Heiligher, Godt-zaligher ende gheleerder Mannen, zijn hare Schiften ende Boecken, die sy ons hebben naghelaten: Hoe-wel de Superstitie by eenighe Menschen soo verre de overhant heeft genomen, dat sy de Reliquien der Lichamen meer achten, als der Zielen, doch gantsch verkeerdelijc:Want de overblijfselen der Lichamen vertoonen ons niet eens de uytwendige gestalte, daer uyt wy nochtans, of zulcx al ware, gheene ander nuttigheyt [fol. *3v] zouden scheppen: Dan dat wy ten naesten by moeten afnemen, hoedanighe sy van Lichaem gheweest zijn in haer leven, daer ons de overblijfselen harer ziele (welcke zijn hare Schriften) levendigh vertoonen, met wat deughden haer zielen zijn verciert gheweest, als sy door hare Boecken noch met ons spreken, on leeren, raadt gheven ende vertroosten.
41:1633 Vertoogh om de deught te omhelsen [fol. I3r] Als ick de saeck wat nauwer insie, datmen van outs Koningen en Keysers in openbare vergaderingen, jae in hare tegenwoordigheyt, ghepresen heeft, Lieve Adolph, kan ick niet oordeelen, dat dese maniere van vleyen als schandigh, plagh gehouden te worden: maer ick houde het veel liever daer voor, dat die wijse mannen (die inde dinghen die de natuer ofte het menschelijck verstant aengaen, heel treffelijck ervaren sijn) alsser anders gheen hoop en was, om die Leeuwsche wackerheyt van een Koninghlijck gemoed, en die sachte ooren, die te sijner tijt hooren souden, of de defticheydt des vermaenders ofte de strengicheyt des bestraffers om t’ghemeene beste wille, de huyck een weynigh na de wint hebben gehangen: nochtans onder een bedeckter wegh, het selve wit beoogende.
41:1640 Vertoogh om de deught te omhelsen [fol. Ooo3] Als ick de saeck wat nauwer insie, datmen van outs Koningen en Keysers in openbare vergaderingen,
42:1550 Vermaninge [fol. A2r] My gedenckt, alder duechdelickste Leser, dat ick op anderen tijden ende plaetsen beleeden hebbe, dat ick veere anders ghevoele, dan die gheene, die welcke dye leecken ende Ongeleerden altemael willen verbieden die hylighe Schriftuer te leesen, ende niemant dat toe te laten om te gronderen, ende te studeren dat verstant der selver Schriftueren, dan sommighe die welcke veel iaren in Aristotelis Philosophie, ende Scholiers Theologie versleten hebben.
42:1611 Vermaninghe door welcke betoont wordt dat alle menschen My ghedenckt, alderdeuchdelickste Leser, dat ic op anderen tijden ende plaetsen beleeden hebbe, dat ic verre anders ghevoele, dan die gheene, die welkcke dye Leecken ende Ongheleerden altemael willen verbieden de heylighe Schriftuere te lesen, ende niemant dat toe te laten, om te gronderen, ende te studeren het verstant der selver Schriftueren, dan zommighe de welcke veel jaren in Aristotelis Philosophie, ende Scholiers Theologie versleten hebben.
42:1616 Vermaninghe door welcke betoont wordt dat alle menschen [fol. A2r] My ghedenckt, alderdeuchdelickste Leser, dat ic op anderen tijden ende plaetsen beleden hebbe, dat ick verre anders ghevoele, dan die gene, die welcke de Leecken ende Ongheleerden altemael willen verbieden die H. Schriftuere te leesen, ende niemant dat toe te laten, om te gronderen, ende te studeren dat verstant der selver Schriftueren, dan sommighe de welcke veel jaren in Aristotelis Philosophie ende Scholiers Theologie versleten hebben.
45:1593 Verclaringhe op die brieuen van Pauwels [p. 3] De Galaten zijn Griecken, wt de Walen ghesproten, na de welcke sy-luyden aerdende, gelijc Hieronymus seyt, oock cleyn van verstant waren: waeromme Hylarius, die selfs een Wael was, haer-luyden bot, ende Paulus Sot, noemt te wesen.
46:1593 Paraphrasis op de canonijcke brieven Ick Iacobus (wel eer een Aenhanger ende Dienaer
47:1523 Mattheus-parafrase [fol. A1r] Ist dat die menschen met soe bernende begeerte anuaerden eenich bouck, twelc die menschelicke subtijlheyt heeft voertgebrocht twelck leert een manier om gesontheyt te onderhouden of te bescermen of eenich tijttelijc weluaren of ghemeen dinck te vermeren, of enighe conste die tot wereltlicke profijt dient, beloeft, hoe veel te meer
49:1534 Bereydinge totter doot [fol. A2r] Van alle veruaerlijcke dinghen is die doot dat alder veruaerlickste, spreeckt een groot Philosooph, [in margine: Aristoteles] mer die selue en had den hemelschen Philosooph niet ghehoort, die ons gheleert heeft, niet met woorden alleen, mer ooc met merckelicken exempelen, dat die mensche doer den lichamelicken doot niet en vergaet, mer alleen verandert ende vertogen wort, ende dat die ziele, gelijck wt eenen moeylijcken ende ellendighen kercker geleyt wort in die salighe rust ende vrede.
49:1535 Bereydinge totter doot [fol. A2r] Van alle veruaerlijcke dinghen is die doot dat alder veruaerlickste, spreeckt een groot Philosooph, [in margine: Aristoteles] mer die selue en had den hemelschen Philosooph niet ghehoort, die ons gheleert heeft, niet met woorden alleen, maer oock met merckelicke exempelen, dat die mensche door den lichamelicken doot niet en vergaet, mer alleen verandert ende vertogen wort, ende dat die siele, ghelijc wt eenen moeylijcken ende ellendighen kercker geleyt wort, in die salighe rust ende vrede.
49:1538 Bereydinge totter doot [fol. A2r] Van alle vervaerlike dinghen is die doot dat alder vervaerlicste spreect een groot Philosooph, maer dye selve en had den hemelschen Philosooph nyet ghehoort, die ons gheleert heeft, nyet met woorden alleene, maer ooc met merckelicke exempelen, dat die mensche door den lichamelicken doodt nyet en vergaet, maer alleen verandert ende vertogen wort, ende dat die siele, gelijc wt eenen moeylijcken ende ellendigen kercker geleyt wort, in dye salige rust ende vrede.
49:1552 Bereydinghe totter doot [fol. A2r] Van alle veruaerlijcke dinghen is die doot dat alder veruaerlickste, spreeckt een groot Philosooph, [in margine: Aristoteles] mer die selve en had den hemelschen Philosooph niet ghehoort die ons gheleert heeft, niet met woorden alleene, maer ooc met merckelicke exempelen, dat die mensche door den lichamelicken doot niet en vergaet, mer alleen verandert ende vertogen wort, ende dat die siele, gelijck wt eenen moeylijcken ende ellendighen kercker geleyt wort in die salighe rust ende vrede.
49:1616 Bereydinghe totter doot : een costelick ende devoot boecxken [fol. A2r] Van alle vervaerlijcke dingen is die doot, dat alder vervaerlickste, spreect een groot Philosooph, maer die selve en had den hemelschen Philosooph niet ghehoort die ons geleert heeft, niet met woorden alleene, maer ooc me merckelicke exempelen, dat die mensche door den lichamelicken doodt niet en vergaet, maer alleen verandert ende vertogen wort, ende dat die siele, gelijck wt eenen moyelicken, ende ellendigen kercker geleyt wort in die salighe rust ende vrede.
50:1550 Een wtlegghinghe des Pater nosters [fol. A1v] O Vader in de hemelen woenende, verhoort doch die begheerte, ende dat bidden van uwen kinderen na die den sterflicken lichaem int aertsche dal vast hangende bliven, mer nochtans met vierigher herten begheeren [A2r] totten hemelschen lande ende den huyse haers vaders, als daer si ghelooven haer na gehouden te zijn den schat vander eewiger saligheyt (te weten) de erfdoem des onsterflicken ende eeuwigen leuens, schepper, behoeder ende regeerder van allen dinghen inden hemel ende inder aerde.
50:1551 Opt Pater noster [fol. C1r] Als wy dese ende dierghelijcke
50:1636 Het Vader-Onse, het Gebedt onses Heeren [fol. P2r] Onse Vader die daer zijt in de Hemelen. U Name werde geheylight. Verhoort o Vader, die daer inde Hemelen woont, de gebeden uwer kinderen, die wel met dit sterflijck lichaem als noch op der aerde hangen, maer mette ziele, soo jancken en verlanghen sy na dat Hemelsche Vaderland, nae die Vaderlijcke woonstede, alwaer sy verstaen dar haer den schat der eeuwigher ghelucksalicheyd, en het erfdeel des eeuwigen levens is weg geleyd.
50:1645 Het Vader-Onse, het Gebedt onses Heeren [fol. R7r] Onse Vader die daer zijt in de Hemelen. U Name werde geheylight. Verhoort o Vader, die daer inde Hemelen woont, de gebeden uwer kinderen, die wel met dit sterflijck lichaem als noch op der aerde hangen, maer mette ziele jancken en verlanghen sy na dat Hemelsche Vaderland, nae die Vaderlijcke woonstede, alwaer sy verstaen dar haer den schat der eeuwiger ghelucksalicheydt, en het erfdeel des eeuwigen levens is weg geleyt.
51:1616 Gebedt voor vrede der Kercken [fol. D6r] O Heere Jesu Christi, die door uwe almoghentheyt geschapen hebt [...]wy bidden u gewaerdicht u doch ten laetsten dijn aensicht te keeren op de kercke uwe eenighe beminde Bruyt,
53:1992 Opvoeding [p. 77] Ik hoor dat ge, nadat men reeds lang de hoop had opgegeven, vader zijt geworden en nog wel van een zoon die een merkwaardige saanleg toont, namelijik geheel die van zijn ouders, en die, als men maar iets uit dergelijke tekenen en aanwijzingen mag voorspellen, de hoogste volmaaktheid lijkt te beloven.
54:1611 Vande zuyverheyt des tabernakels oft der christelijcker kercken [fol. A2r] Christus heeft Mattheum van den Tolhuyse geroepen tot den Evangelie, ghy Christophore hebt Christum ende d Evangelium in het Tolhuys gebrocht, ghy die alzo des aentschen Princes werc beschict, dat onder uwe gemeyne geschriften eenige Boecken zijn, de welcke ws heeren sin tot de Hemelsche Philosophie onderrichten, dat ghy waerachtigch zijt Pheronymus, dat is metten wercken uwen Name antwoordende, noch nu geen Chrysophoros en zijt, so daer vele zijn, maer Christophoros:
54:1616 Suyverheyt des tabernakels oft der christelijcker kercken [fol. A2r] Heere wie sal in uwen Tabernakel woonen? Want den eenighen wech is totter salicheyt ende tot den eeuwighen leven, Godt te kennen ende sijne gheboden onderdanigh te zijn: Heeft de Propheet inden voorgaanden psalm beweent de over blinde uytsinnicheyt der menschen,
55:1567 Een christelycke nootdwendige Clage des Vreedts [fol. A1r] Waert dat de menschen my, hoe-wel ickt niet verdient en hebbe, sy nochtans profijt daer van hadden, also verachten, verdreuen ende verwierpen: So soude ick alleen beweenen ende beclaghen mijn onbillicke gheledene beswaeringe, onrecht, ende aller menschen ongherechticheyt.
55:1583 Een christelijcke nootsakelijcke claghe des Vredes [fol. A5r] Waert dat de menschen my, hoe-wel ict niet verdient en hebbe, als sij nochtans profijt daer van hadden, also verachten verdreuen ende verwierpen: Soo soude ick alleen beweenen ende beclaghen mijn onbillicke gheledene beswaeringe, onrecht, ende aller menschen ongherechticheyt.
55:1616 Een christelycke nootsakelycke claghe des vredes [fol. A3v] Waerdt dat de Menschen my, hoe-wel ict niet verdient en hebbe, als sij nochtans profijt daer van hadden, alzo verachten, verdreven ende verwierpen: So soude ic alleen beweenen ende beclaghen mijn onbillijcke gheledene be swaeringhe, onrecht, ende aller menschen ongherechticheyt. Nu, want sy mij nedergheslagen ende verworpen hebben, (daer ick een Fonteyne des Menschen Salicheyts ben) soo onderworpen sy haar der Zee alles onghelucx ende beswaringhe: Soo moet ick nochtans meer beweenen hun onsalicheydt, ende ongheluck, dan mijne injurien ende ontfanghene beswaringhe.
57:1622 Sileni Alcebiadis Sileni Alcibiadis schijnt by de gheleerden een spreeck-woort geworden te zijn, ’tis gewis dat het inde gheschriften der Griecken voor een spreeck-woort verhaelt wort, ’t welcke men sal mogen ghebruycken, ofte van een dinck, dat alhoewel het van ghedaente, ende, ghelijck men seyt, int eerste aensien, slecht en belachelijck schijnt, nochtans voor degene die het naerder insiet, wonderbaerlijck is.
57:1633 Sileni Alcibiadis [fol. C3r] Sileni Alcibiadis schijnt by de gheleerden een spreek-woort geworden te zijn: ’tis gewis dat het in de geschriften der Griecken voor een spreeck-woort verhaelt wort, ’t welck men sal moghen ghebruycken, of van een dingh, dat alhoewel het van ghedaente, en, ghelijckmen seyt, in’t eerste aensien, slecht ende belachelijck schijnt, nochtans voor de gene die het naerder insiet, wonderbaerlijck is: of van een mensch, die met zijn habijt ende ghelaat veel minder vertoont, als hy in zijn herte besluyt. Want men seyt dat de Sileni geweest zijn seeckere gesneden beeldekens, die also ghemaeckt waren datse konden van een ghedaen, ende ontfouwt worden, en die toegesloten zijnde, een bespotlicjke en wonderseltsame gedaente eens pijpers of fluyt-speelders hadden, gheopent zijnde terstont een Godlijke cierlijkheyt vertoonden, op dat de boertachtige dwalinghe de konst vanden beelt-snijder te aenghenamer maeckte.
57:1640 Sileni Alcibiadis [fol. Kkk3] Sileni Alcibiadis schynt
57:1644 Sileni Alcibiadis [fol. Kkk3] Sileni Alcibiadis schijnt by de gheleerden een spreeck-woort geworden te zijn, tis gewis dat het inde gheschriften der Griecken voor een spreeck-woort verhaelt wort, t welck men sal moghen ghebruycken, of van een dingh, dat alhoewel het van ghedaente, ende, ghelijck men seyt, int eerste aensien, slecht en belachelijc schijnt, nochtans voor degene die het naerder insiet, wonderbaerlijck is: of van een mensch, die met zijn habijt ende ghelaet veel minder vertoont, als hy in zijn herte besluyt.
58:2007 De spons [p. 9] Omdat u van hieruit de primeur van het gif is bezorgd, leek het me op zijn plaats, zeergeleerde Zwingli, dat u ook de primeur van het tegengif zou krijgen, niet omdat ik bang zou zijn dat de aantijgingen van Hutten mij in de achting van u en andere verstandige mensen zouden doen dalen, maar om ook hen daarvoor te behoeden die een vooroordeel tegen mij koesteren of door een karaktergebrek liever geloven wat iemands goede naam schaadt dan baat.
Want welk fatsoenlijk en verstandig mens verafschuwt nu niet deze handelwijze van Hutten, die van mij in woord noch daad ooit iets nadeligs heeft ondervonden, doch over wie ik mij óók in mijn boeken zo vaak met waardering heb uitgelaten, welwillender, duidelijker en vaker dan over wie ook en voor wie ik zo dikwijls in brieven aan de groten der aarde ten beste heb gesproken?
Deze man heeft dan plotseling als uit een hinderlaag zo’n schotschrift afgevuurd op een vriend, die ook zelfs toen nog zonder enig voorbehoud en allerhartelijkst over hem sprak, en dat terwijl Hutten bezig was dergelijke dingen te schrijven.
59:1607 Kersten weduwe, eerst door den hooch-gheleerden [fol. C8v] Nae dese volcht Noemi, die door den hongers-noot Ballinc, door de doot haers mans Weduwe, door de aflijvicheyt haerder Kinderen, Kinderloos gheworden was. Waer by quam d’ouderdom ende d’armoede, beyde een onver- [fol. D1r] dragelijcke last, nae de wereldt te spreken.
59:1658 De christelycke weduwe [fol. C8v] Nae dese volcht Noemi, die door den hongers-noot Ballinck, door de doot haers mans Weduwe, door de aflijvicheyt haerder Kinderen, Kinderloos gheworden was. Waer by quam d’ouderdom ende d’armoede, beyde een onverdragelijc- [fol. D1r] ke last, nae de wereldt te spreken.
60:1554 Ghelijckenisse van maghet ende martelare [fol. H1r] Wi seynden u dat
60:1616 Van de ghelijckenisse van eender Maget ende ene Martelaere [fol. D6v] Nu weder ende wederom, verweckt my u lieden goetheydt, alder beste maechdekens, met properheydt, ende lieflijckheydt, dat ick met yet te schrijven, u lieden alder costelijcksten schat dien ghy sonder twijfel besittende zijt, soude vermeeren, ende u lieden u propoost soude aenprijsen. In welcker ghy int eene met een gheestelijcke eergiericheyt bevangeh zijt, die niet en soect u lieden eere, maer de eere Gods, die in zijnen heylighen warachtich is glorioos.
61:1594 Het eerste(-tweede) deel, der Paraphrasis [fol. A1r] Nademael de menschen met so grooten ijver aennemen, een boeck door eenigh menschelijck vernuft wtghegheven, dat een middel wijst om de gesontheyt te beschermen, oft van de siecke te ghenesen, oft een wegh wijst om goet te vermeerderen, oft eenige andere leeringe voort stelt, alleenlick streckende tot bevorderinge van aertsche nuttelicke dingen: met hoe veel meerder begheerte behoort dit boeck van alle man ontfangen te werden, na dien des selfs voordeel eenen yegelicken effen na betreft, twelck geen menschelicke nuttigheden belooft, die haest vergaen moeten: maer leert de wijsheyt van den Hemelschen leeraer Jesu Christo het menschelike geslachte gheleert, en belooft tot wonderbaerlicke belooninghe van desen, niet rijckdom, geen rijck noch wellusten, maer de waerachtige ende de eeuwige saligheydt, ende wijst totten selven voor allen menschen een effen ende bequamen wegh, ende vertoont den ghenen, door den welcken en yegelijck die saligheyt bereyt is, ende buyten den welcken niemant de saligheyt te verhopen heeft.
61:1639 Verclaringhe Nademael de menschen met soo grooten yver aen-nemen, een Boeck door eenich menschelick vernuft wtgegeven, dat een middel wijst om de gesontheydt te beschermen, oft van de sieckte te ghenesen, oft een wech wijst om goet te vermeerderen, oft eenige andere leeringe voort stelt, alleenlick streckende tot bevorderinge van aertsche nuttlicke dingen:
61:1660d Paraphrasis, ofte Verklaringh over ’t Nieuwe Testament [fol. A1r] Nademael de menschen met soo grooten yver aen-nemen, een boeck door eenigh menschelijck vernuft uytghegheven, dat een middel wijst om de ghesontheydt te beschermen, oft van de siecke te ghenesen, oft van de wegh wijst om goedt te vermeerderen, oft eenige andeer leeringe, voorstelt, alleenlijck streckende tot bevorderinge van aertsche nuttelijcke dingen: Met hoe veel meerder begheerte behoort dit Boeck van alle man ontfangen te werden, nadien des selfs voordeel eenen yegelijcken effen na betreft, ’t welck geen menschelijcke nuttigheden belooft, die haest vergaen moeten: maer leert de wijsheyt van den Hemelschen Leeraer Jesu Christo het menschlijke geslachte geleert, en belooft tot wonderbaerlijcke belooninghe van desen, niet rijckdom, geen rijck noch wellusten, maer de waerachtige ende de eeuwige saligheydt, en wijst tot den selven voor allen menschen een effen en bequamen wegh, ende vertoont den ghenen, ddoor den welcken en yegelijck die saligheyt bereydt is, en buyten den welcken niemant de saligheyt te verhopen heeft.
61:1663 Annotationes, of aanteekeningen op’t Nieuwe
Testament
Het Euangelium naar Mattheus. Euangelium betekent in de grieksche taal goede boodschap, of goede tijding; schoon Homerus, in zijn Dolingen van Ulysses, dit woort voor het loon, en de vergeldig gebruikt heeft, die men gemenelijk aan de geen, die een blijde tijding brengt, geeft. Hy heeft dieshalven d’euangelische Historie geen Profecia of voorzegging, noch iets diergeijks genoemt, maar een nieuwe zaak et een nieuwe benaming aangewezen, gelijk Christus ook deze benaming aan zijn Apostelen had vernieut.
61:1679
[p. 106] De Apostelen dat bemerkende, en [p. 107] leestmen nergens dat zich met handen
61:1679
[p. 85] Alsoo hebben ’t oock de Apostelen ver- [p. 86] staen,
63:1615 Het leven van Erasmus [fol. A2r] Hy is gheboren tot Rotterdam op Simon en Judas dach. Syn Moeder was Margriet geheeten synde een Dochter van een Medencijn-meester Pieter genaemt. Sy was van Zevenbergen, ende heeft tot Dordrcht twee van haer Broeders ghezien die by naest neghentigh jaren Oudt waren. Zyn Vader was Gerrit ghenaemt. Dese hadde heymelijck te doen gehadt met de voornoemde Margriet, op hope van haer te trouwen. Ende daer zynder eenige die segghen, datse malkanderen belofte ghedaen hadden. Dit hebben Gerrits Ouders en broeders qualijck genomen.
63:1936 Het leven van Erasmus [p. 7] Hij is gheboren tot Rotterdam op [den vooravond van] Simon en Judas dach. Syn Moeder was Margriet geheeten, synde een Dochter van een Medencijn-meester Pieter genaemt. Sy was van Zevenbergen, en heeft tot Dordrcht twee van haer Broeders ghezien die by naest neghentigh jaren Oudt waren. Zyn Vader was Gerrit ghenaemt. Dese hadde heymelyck te doen gehadt met de voornoemde Margriet, op hope van haer te trouwen. En daer zynder eenige die segghen, datse malkanderen belofte ghedaen hadden. Dit hebben Gerrits Ouders en broeders qualijck genomen.
65:2006 Tegen de barbaren [p. 261] Erasmus van Rotterdam groet zijn vriend Johann Witz.
Ik ben tot de slotsom gekomen dat de natuur beschikt over een bepaalde wonderbaarlijke kracht en energie, mijn beste Witz. Want toen ik nog een jongetje was, waren de letteren uit de scholen verbannen en ontbrak alle steun in de vorm van boeken en leraars. Bovendien genoten de letteren geen aanzien, wat talenten de sporen zou geven. Integendeel, overal werden mensen van die studies afgehouden en onder druk gezet om zich aan andere te wijden. Toch werd ik (niet door inzicht, want dat kon ik op die leeftijd nog niet hebben, maar door een zekere intuÔtie) geÔnspireerd en meegesleept naar de heiligdommen van de Muzen. Ik haatte iedereen van wie ik wist dat hij vijandig tegenover de humaniora stond, maar was stapelgek op mensen die ervan hielden. Als iemand een beetje naam had gemaakt in de wetenschap, aanbad en vereerde ik hem als een god.
Zelfs als oude man heb ik nog steeds geen spijt van mijn houding. Niet omdat ik de studies van anderen veroordeel wanneer ik me er niet zo goed in kan vinden, maar omdat ik inzie dat kennis dor, mismaakt en blind is wanneer men haar de steun van de Muzen ontzegt. Het is overigens te genant om te vermelden hoe sommige botteriken neerkijken op wat verreweg het beste onderdeel van de wetenschap is. Alles wat met de antieke literatuur en cultuur te maken heeft, noemen ze ’poetica’. Omdat zij mij als jongen heel hatelijk lastigvielen en me van mijn liefdes wegjaagden, had ik besloten om me met mijn pen te wreken, zonder echter ook maar iemand persoonlijk aan te vallen.
66:1554 Sermoon van Joannes Chrysostomus [fol. K8r] Hoe schoon, hoe lieffelijck, ende hoe
66:1616 Sermoon van Joannes Chrysostomus [fol. F1v] Hoe schoon, hoe lieffelick, ende hoe aenghenaem is ons op desen dach geopenbaert, ende desen teghenwoordighen dach van heden schijnt schoonder dan alle de daghen van den Jare, niet claerlicker verlicht vanden gewoonlicken stralen der Sonnen, maer die vanden lichte der Martelaeren boven den blinckenden schijnsel lichtende,
67:2007 De Ciceroniaan [p. 138] Bulephorus: Wie zien we daar aan het einde van de galerij op en neer wandelen? Als mijn ogen me niet bedriegen, is dat onze oude makker en studiegenoot Nosoponus.
Hypologus: Is dat Nosoponus, indertijd de geestigste van alle feestneuzen, een beetje blond, een beetje dik, en altijd en overal de mond vol van Venus en de Gratiën?
Bulephorus: Die is het.
Hypologus: Vanwaar die gedaanteverandering? Hij lijkt meer op een geest dan op een mens. Heeft hij een ziekte onder de leden?
Bulephorus: Zeker, en een zware ook.
Hypologus: Wat is het? Waterzucht?
Bulephorus: Het zit onderhuids.
Hypologus: Is het die nieuwe vorm van melaatsheid, die in de volksmond tegenwoordig de koosnaam schurft draagt?
Bulephorus: Nee, deze ziekte zit nog dieper.
Hypologus: Pleuritis?
Bulephorus: De kwaal zit nog dieper dan de longen.
Hypologus: Tering? Geelzucht?
Bulephorus: Het zit nog achter de gal.
Hypologus: O, misschien zo’n koorts die woekert in de aderen en het hart.
Bulephorus: Een koorts en geen koorts. Het is iets dat nog dieper schroeit dan wanneer er koorts in de aderen of in het hart woedt.
69:1700 Dionysius Cato: Disticha de moribus. Ann. Erasmus [fol. A5v] Wiens werk dit is, dunkt my, daar is niet aangelegen;
Ik meen, ’t voerd Catoos naam, en word al zo genoemd,
Om dat het zulken lof en luister heeft verkregen,
Dat elk het waardig acht als Catoos werk geroemd.
70:2004a Paus Julius II bij de hemelpoort Julius: Wat krijgen we nu? De poort gaat niet open? Waarschijnlijk heeft men het slot veranderd, of het is kapot.
Genius: Kijk liever of je soms de verkeerde sleutel hebt meegebracht. Deze poort krijg je niet open met dezelfde sleutel als die waarmee je je geldkist openmaakt. Maar waarom heb je ze niet allebei meegebracht? Want de sleutel die je nu bij je hebt, is de sleutel van de macht, niet die van de kennis.
Julius: Maar ik heb nooit een andere dan deze gehad. En aangezien ik deze hier heb, begrijp ik ook niet wat ik met die andere moet aanvangen.
Genius: Tja, ik ook niet; alleen geraken we zo niet binnen.
Julius: Mijn bloed kookt! Dan bonk ik maar op de poort. Hola, hé daar! Open die poort, en vlug wat! Maar wat is hier aan de hand? Er komt niemand opdagen! Waar blijft de portier? Die ligt ongetwijfeld stomdronken ergens te snurken.
70:2004b Julius buiten de hemelpoort Julius. Het deugt hier niet! Die rotdeur gaat niet open! Kennelijk is het slot veranderd, of anders kapot.
Genius. Kijk liever even goed of je niet de verkeerde sleutel hebt meegenomen, want deze poort gaat niet open met die van je kluis. Bovendien, waarom heb je ze niet allebei meegenomen? Dit is de sleutel van de macht, niet die van de kennis.
Julius. Welnee, ik heb nooit een andere gehad dan deze, en ik zie ook niet in waarom ik die nodig heb zolang ik deze heb.
Genius. En ik nog minder, maar intussen kunnen we er niet in.
Julius. Om uit je vel te springen! Ik ga op de deur bonzen. Hee, hee, doe direct die poort open, wie dan ook. Wat is er aan de hand? Komt er nog iemand? Waarom is die portier zo traag? Die ligt natuurlijk halfdronken te ronken.
Genius. Zoals de waard is...
Petrus. Gelukkig maar dat we een stalen poort hebben, anders had die onbekende de deur ingeramd. Er moet wel een reus of een grootvorst, een stedendwinger, aangekomen zijn. Maar onsterfelijke God nog aan toe, wat een putlucht! Ik ga niet meteen de poort opendoen, maar eerst door het tralieraampje kijken om te zien wat dit voor een onheilsbode is. Wie ben je? Of wat moetje?
Julius. Gooi die deur eens open zo ver als je kunt! Als je je plicht had willen doen, had je me tegemoet moeten komen en zelfs met alle hemelse heerscharen.
Petrus. Commandeer je hond! Vertel me eerst maar eens wie je eigenlijk bent.
Julius. Dat zie je zelf toch zeker wel.
72:2007 Antwoord aan Alberto Pio [p. 296] Het was mij liever geweest, Alberto, geleerdste onder de prinsen als het lot mij een aantrekkelijker materie gegund had om u over te schrijven. Toch heeft dat op zichzelf niet zo gelukkige gegeven ook iets minder ongelukkigs met zich meegebracht. Immers, een niet eens zo lange en slordig en onbeholpen geschreven brief werd beloond met een volwaardig boek dat met de grootste zorg en scherpzinnigheid werd geredigeerd. Ik weet overigens niet of ik mijzelf er ook geluk mee mag wensen dat mijn brief, die voor één persoon bestemd was, beantwoord werd met een boek dat niet exclusief voor mij, maar voor het grote publiek lijkt geschreven. Volgens mij kwam dat omdat u allang een betoog tegen de sekte van Luther klaar had liggen en nu, daartoe geprovoceerd door mijn brief, uw klachten over mij hebt gecombineerd met uw weerlegging van de lutherse leerstellingen, om, zoals het spreekwoord zegt, twee vliegen in een klap te vangen. Want ik wil een zo doorluchtig, geleerd, beschaafd mens, kortom een Alberto Pio, er niet van verdenken dat hij mij koppelt aan de kwestie Luther met dezelfde drogreden waarmee bepaalde pseudo-theologen in hun preken en gesprekken mijn naam vaak in een adem met die van Luther noemen om aldus misbruik te maken van de argeloosheid van het simpele kerkvolk. Door hun intriges is die kwestie immers geëscaleerd tot een geweldige storm, die weldra velen zal treffen (hopelijk komt mijn voorspelling niet uit), als daar niet met meer beleid tegenin wordt gegaan.
73:1552 Honderd parabolen p. 44, par. 56: Ghelijck int velt de bije suect bluemen ende de buck twijghen, tvercken wortelen, de kuyen gras. Alsoo oock in de poëtry, deene suect dit dander dat. Deen suect die historie, dander schoon gedicht, de derde bewijs de vierde stichtinge des leevens.
73:1615 Testament ende uyterste wille [fol. D8v] Ick Desiderius Erasmus Rotterodamus steunende op de ghewelt-brieven des Keysers, Paus, ende Achtbare Magistraet der vermaerde stadt Bazel, vernieuwe met dit teghenwoordighe hantschrift mynen uytersten wille, welcke ick wil datmen voor vast ende in waerden zal houden, daer-en teghen voor nul ende van gheender waerden al het ghene ick anders ghemaeckt of ghedisponeert mach hebben. Inden eersten ic verseeckert zijnde dat ick gheen wettelijcke erfghenaem hebbe, zoo stelle ick tot erghenaem van alle myne goederen den voortreffelijcken Man D. Bonifacium Amerbach: Ende tot executuers Hieromijmum Frobenium ende Nicolaum Episcopium.
74:1555 Bloedsturtijnghe O verdoolde meinsche wat hebt ghy voren,
By dijns selfs schulden gaet ghy verloren:
Ic claghe u vvant ghy zijd myn creatuere,
Alzoodt blijckt al naeckt.
Ghelijck den vader tkind hebbick hu vercoren,
Ende ghy laes! en mueght my sien nogh horen:
Geschepen en gheboren naer myn figuere,
Zeer vvel gheraeckt.
74:1635 Klachte Iesu Christi Dewijl ick ben u God, die ’t alles heb’ geschapen,
Waerom dan leghdy noch Ù traghe mens! te slapen?
Dewyle my behoort al wat de Hemel heeft,
En ’t groeysaem aerdrijck draeght, voor schat of voedtsel geeft.
74:1665 Beklag des Heeren Jesus Nadien de goederen hier op der aerd gelegen,
En die de hemel dekt, alleen mij eigen sijn,
Wat dwaesheit, seg het doch, o Mensch, kan u bewegen
Om liever waer ’t ook sij daer naer te staen met pijn,
Als om s’ uit d’ eige bron, soo reê ter handt, te soeken?
Continue
Er zijn veertien lijsten:
Terug naar de Erasmuspagina
Aanvullingen en correcties s.v.p. naar Ton Harmsen.