Gerbrandt Adriaensz Bredero: Groot lied-boeck. Amsterdam, 1622. Voorwerk (32 p.), Boertigh liedt-boeck (120 p., gepagineerd 1-72 en 65-108), Groote bron der minnen (104 p., p. 90-96 gepagineerd als 70-76), Aendachtigh liedt-boeck (64 p.) Uitgegeven door dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Facsimile bij Ursicula register op fol. ****2r Voor deze uitgave is dankbaar gebruik gemaakt van de editie G. A. Brederos Boertigh, amoreus, en aendachtigh groot lied-boeck in De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero (1983) onder redactie van G. Stuiveling e.a. Evidente zetfouten zijn gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. De fractuurletter is in een aparte kleur weergegeven, evenals de civilité. |
Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh |
Extract uyt de Previlegie. |
DIE Staten Generael der Vereenigde Nederlanden, hebben geconsenteert ende geoctroyeert, consenteeren ende octroyeren mits desen, Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, Boeck-verkooper ende Borgher der Stadt AMSTELREDAM, dat hy voor den tijdt van Ses Iaren naestkomende alleene inde Vereenighde Nederlanden sal mogen drucken, ofte doen drucken, uytgeven ende verkoopen de Wercken soo Spelen, Poëmata, Emblemata ende andere Rymeryen vanden treffelijcken Amsterdamschen Poët Gerbrand Adriaensz Brederode Saliger, Verbiedende alle ende een yegelijck Ingesetenen van desen Landen binnen den voorschreven tijd van Ses Iaren naestkomende de voorschreven wercken vanden voorsz Poët, Gerbrand Adriaensz Brederode, int geheele, of ten deele, int groote ofte int kleyne te her-drucken, uytgeven ende verkoopen, ofte elders nagedruckt inde Vereenigde Provintien te brengen, om verkocht te worden, sonder consent vanden voorschreven Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, by pene van verbeurte van sulcke naghedruckte Exemplaren, ende daer-en-boven vande somme van dry hondert Carolus guldens, Tappliceren een derden-deel daer van tot behoef vanden Officier die de Calengie doen sal, het tweede derden-deel tot behoef vanden Armen, ende het resterende derden-deel tot behoef vanden voorszegde Cornelis Lodowijcksz vander Plasse. Gedaen ter vergaderinge vande Hoogh-gemelte Heeren Staten Generael, In s GRAVEN-HAGE opten negenden Aprilis sestien-hondert twee-en-twintigh, ende was geparagrapheert E. vander Marck vt. Leeger stond, Ter Ordonnantie vande Hoogh-Gemelte Heeren Staten Generael, ende was onderteeckent |
C. Aerssens. |
Groot Lied-boeck |
Tot den |
ALSOO ick voor vele jaren herwaert, grooten vlijt en naerstigheyt hebbe gepleecht, int drucken der ghedichten en rymerijen, van den soet-vloeyenden Poët G. A. Brederode; als genoechsaem blijckt by de Spelen, Ghedichten ende Lieden, soo voor als naer des selven Poëts overlyden van my int licht ghebracht: is doch evenwel onder anderen, voornamentlick eene tot Rotterdam, die onaenghesien de billickheyt van niet in eens anders doent te treden, moghelijck ghehoort hebbende dat ick doende waer omme alle de Spelen en Ghedichten by een te vergaderen, hebbe naer ghedruckt de spelen ende ghedichten by my voor desen in druck ghegheven, de selve benoemende met den op-schrift van alle de spelen en gedichten van onsen Poët, daer ick noch drie spelen hebbe en verscheyden ghedichten die noch noyt druck gesien hebben. Heeft daer en boven noch oockt ghene hy ghedaen heeft, jammerlijck met vele fauten bekladdet en mishandelt. Dan beminde Leser, de vremde koe lickt het vremde kalf. Ick sal maken dat ghy int mijn wel haest wat anders sult sien. Hier is voor eerst het dryvoudich Liede-boeck, dat u lieden den Poët selve al by sijn leven hadde toegeseyt, gelijck ghy uyt sijn volgende voor-reden genoechsaem kond verstaen. Hier in hebt ghy [fol. *3v] alle syne Liedekens, immers alle die ick naer ongelooffelicke moeyte hebbe weten te bekomen: die de sommige (soo hy my meerendeels in syn leven geordonneert hadde) met schoone sin-rijcke beeldenissen van koper gedruckt, zijn verciert en uytgebeeldet. Hier mede moogt ghy voor eerst uwen Sangerigen lust boeten, tot ick oock eer niet lange uwen Lees-gierigen geest kome verlusten met alle syne Spelen en Gedichten, die u lieden hebt te verwachten van |
U lieden dienstwillighen |
Cornelis vander Plasse. |
Voor-Reden |
LUstighe en vrolijck-moedighe Maagden en Ionghelingen, die u geneuchte en vermakinge in soete tijtkortinge neemt: ick offere u Lieden op, myne Blygeestige Kindertjes, om te leeren en tot uwen dienst te ghebruycken, het sy in vrolijcke Maaltyden, Gheselschappen, en Bruylofts-Feesten, of om voor u selven van swaermoedige gedachten te ontledigen met haare boertige vermakelijckheyt, want sy hebben voorzeker een aartjen van my haar Vader, die wel eer een sonderlinge wel-lustigheyt uyt der Boeren ommegang haalde, welcker boertighe treckjes sy op het levendigste na spelen en spreken sullen, indien ghy haar niet en steurt noch en verkort in haer eygenschap van uytspraac, de oude Aemsteldamsche en Waterlandsche Taal hebben sy so nagekomen als haar onse (doch te luttel) letteren toelieten. Veel ouwde en ghebruyckelijcke wóórden der Land-luyden hebben sy inne genomen, die sommige Latynisten (die doch eer en meer uytheemsch dan duytsch geleert hebben) veróórdeelen en smadelijck verwerpen, om dat syse juyst door onkunde niet en kennen: Maer ghy Toetsers en Proef-Meesters van ons Goude Nederlandsch, die soo vrypostich de Hollandtsche wóórden aen den Steen van u sinnelijckheyt strijckt, en daar en boven stoutelick de selve voor ongoet, valsch of biljon verklaart, keurt ende marckt verbiet, om dattet by u niet gangbaer noch bekent en is, is het daeromme al in Reden gegront, datmen dat ouwde verschimmelde Pot-gelt en de vierkante stucken sal verachten? Daar men nochtans door oude lieden haar waardije ende an haar swaarte en kracht hare deugt wel kan gissen, berekenen en kennen. Voor mijn deel ick bekent, dat ick met dit nieuwe Leydsche gevoelen niet over een en kom, en dat ick met een kettersche stijf-sinnigheyt aan het ouwde hange, ja dat al ben ick geen schroyer, geen Goudt-smit, noch Munt-meester, die ouwe Pot-penninghen met voordeel op soeck, om daar de eene tijt of dander yets goets na mijn behagen en vermogen af te maken. Het is mijn al goet als t hier-landsche onvervalschte onvermenghde munte is, als ick weet dat het by de ghemeene man in de dagelijcksche handeling en ommegangh gewraackt noch geweygert, maar by haer lieden voor goet gekent, en ontfangen wort: Het is myn alleens, of ick van een machtich Coning of van een arm Bedelaer leer de kennisse van mijn moeders tale, en of de wóórden uyt het vuylnis-vat of uyt de cierlijckste en gróótste Schat-kamers van de wereld komen: doch moet my elck na haer waarde goude, silveren en koperen gelde verstrecken. Sekerlijck ick en sal my nummermeer soo seer niet binden ande Eenrinstigheyt van sommige Een-sinnighe Schryvers, die meer der vreemdelingen boecken door-snoffelen, als de ghewoonte van t spreken haarder mede-Burgheren en Lands-luyden, doorsoeken, en op haar eyghen in-vallen en inbeeldingen onversettelijcke kercken bouwen, die dickwils nae wat onder-gravens lichtelijck daer henen storten en vallen. Wat my belangt, ick heb anders geen Boeck geleert als het Boeck des gebruycx, so ick dan door onwetenheydt der uytlandscher spraken, wetenschappen, en konsten hebben gedoolt: verschoont my ongeleerde Leke-broeder, en geeft den Duytsche wat toe: want ick heb als een schilder, de schilder-achtige spreucke ghevolcht, die daer seyt: Het zijn de beste Schilders die t leven naast komen, en niet de gene die voor een geestich dinghen houden het stellen der standen buyten de nature, en het wringhen en buygen der geleden en ghebeenderen, die sy vaack te onredelick en buyten de loop des behoorlickheyts opschorten en ommecrommen. Ick hebbe soo veel als ick vermocht de boerterijen met de soetste Boere-wóórden uyt gedruckt: het gene hier inne door versuymelheyt is mishandelt, over geslagen, ofte vergeten, wilt dat met u al-wetende geleertheyt, en ghewoonlijcke goedigheydt verbeteren, soo sult ghy alderbest betóónen |
Eenige Neus-wyse en nau-gesette Lieden, met een voor-oordeel inne ghenomen zijnde, sullen dese mijne Liedekens van [fol. *4v] lichtvaardigheyt beschuldigen, al eer sy de moeyten sullen doen van te ondersoecken waarom, waar toe, en hoe die ghemaackt zijn, swaarlijck sullen sy konnen gelóóven dat ick de sottigheden eeniger menschen met een lacchelijcke manier beschrijf, soetjes berisp en haer dwaling voor de óógen houw, straffe, en andere waarschouwinge doe, om die dwaal-wegen bequamelick te vermyden. Veel dinghen heb ick op sijn boertsch gheset, die nochtans voor ettelijcke Ste-lieden haar Rekeninghe zijn, die ick, vermits ick hare sieckte, kranckheyt en schurfte kende, aldus heb moeten handelen, wetende dattet anders al te korresyvich, bitter en te scharp byten soude, en om dat het by velen niet qualijck genomen soude werden, gaan sy al vermomt, onder boeren ghedaanten daer henen met veranderde namen en bekleedinge: De uytlegginge hebben sommighe haar reuckelóós genoech onderwonden, maar mijns bedenckens noyt gevonden: Daar ick my in verblyde, want ick en ben met eens anders schande niet verkuyst, en om de waerheyt te spreken, ick heb haest vyanden genoech, al en maeck icker geen meerder. Ick hebbe dese malligheytjes meer uyt lust als uyt laster verdicht, om in Bancketten, Gast-gheboden, Waart-schappen en ander uytspanningen des Gemoets, my, en mijne vrienden en vriendinnen wat te verlustigen, met de verquickelijckheyt der Nieuwigheytjes, die ick voor dese van niemandt anders veel gesien hebbe; nochtans was ick noyt van sinne bekoort om dese grillige grilletjes door den druck ghemeen te maken, want my docht altóós datter wispelturigheyts en DRUCX genoeg inde werelt was, maer yemandt van myn voortreffelijckste Vrunden (die daer meer wercx van maakten als ick selve) heeft die naarstich en schriftelijck bekomen, en met een heerlijcke en gróóte Voor-Reden vereert, en de naam van Geestich gegeven (oft het selve verdient, laet ick de verstandighe en die daar lust in hebben, óórdeelen, voor mijn ick hebse altóós mijn malle Liedekens geheeten) en zijn by Govert Basson tot Leyden eerstmael gedruckt, die de selvige in een heel seltsame en ongelóóflijcke kortheyt van tyt versonden en verkocht heeft, en is in sulcker voegen begeert gheweest, dat ick selver gheen exemplaer en heb mogen behouwen, om het de een of dander reys te doen herdrucken: Doch is het ten tweedemale t Amsterdam van eenige Gesellen, sonder mijn weten ghedruckt, met sommige on-eerlijcke en ontuchtighe Liedekens, die al op mijnen naam lóópen, maer de eer die my daer mede geschiet is, en de danckbaerheyt die ick haar hier over schuldig ben, sal ick haar ter gelegentheyt met een vriendtschap vergelden, die haar heugen sal. Want waarlijck alle suyver-hertige en Edel-moedige menschen sullen sich voortaen wachten yets geneugelicx te laten uytgaan, nu de ongeóórloftheden soo gróót zijn, datmen onder den deck-mantel van yemandt anders sijn vuyligheydt uyt-stroyen mach. Ghy Rymers, en ghy brave Dicht-Schrijvers van dese frayigheytjes, ick bedanck u, en bidde u dat ghy vóórder mijn wercken niet meerder met de uwe en vermenghelt, want ick ben te vreden dat ghy al mooght maken wat u lust, maar ick en begeer niet dat ghy mijn deuntjens an de uwe koppelt en kettingt, ick en sta na niemands oneere, en ick gunne u uyt goeder herten de lof die u toe komt: doch zijt ghy heel Eer-gierich, betóónt u Edele Geest en klaarheyt van u verstant, en schrijft sulcke dinghen die alle menschen verschricken en ontsetten, en laat my by mijn soete sotternijen blyven, en besteet u medelyden en verkeerde bermhertigheydt aen yemandt anders Armoede, voor mijn, ick ben uwe hulp voor dese tijdt noch onbehoeftich (God danck) want ick laat my voorstaan (al luytet wat verwaandelijck) dat icker al heel veel meer van die slach sou konnen voortbrengen, als t my eers genoech was, gelijck ick met eenighe nieuwetjes, hier in ghevoegt, bewesen hebbe: Maer wat is dit? ick praat hemel-val, ick springh van t een op t ander. Eer-waerde Maeghdekens, en lustige Iongelinghen, ick stuur u dit kleyne Voor-loopertje voor uyt, het welcke u komt waarschuwen, dat ick u eer lang meene toe te eygenen een gróóter Lied boeck, genaemt BRON DER MINNE, waar inne ick het meesten-deel van alle mijn Jammertjes, Klachten, Lyden, en Vermakelijckheyt aanden dagh sal brengen, indien ghy dit naar uwe ouwde goetheyt in danck ontfangen en aanvaarden sult, daer ick niet aen en twijffel, vermits ick daar nu tot tweemael toe, soo openbare proeven hebbe af ghesien: Op dit vertrouwen dan, soo wert u (O Sangerighe Keeltjes!) van gantschen gemoede toegeheylicht en toege-wijt, de meer dartele als treffelijcke Kinderen vande blyde geest, van uwen alle |
Eer, en dienst-schuldige Vrundt en Dienaar |
G.A. Bredero. |
APOLLO |
t Kan verkeeren. |
Virtutem Fortuna timet. R.L. |
In Effigiem. |
R.L. |
S.C. |
I.v.V. |
t kan verkeeren |
Gerbrand Adriaensz Brederode Amsteldammer is gheboren in t Jaer 1585, den 16.en Maert, ghestorven den 23.en Augs.ti des Jaers 1618. op duer zyns gheboortes, tusschen 9. en 10. uren s voormiddags. |
H.C.H. |
P.S. |
In Editionem Poëmatum, nobilissimi BATAVI POËTAE Gerbrandi Brederodij. |
H.C. Hooft. |
Tot Lof vande Voor-treffelijcke |
Waarde Liefde blijft. |
SONNET. |
Hope troost. |
SONNET. |
G.G. Wie faalt mach keeren. |
LOF-DICHT. |
S.C. |
Eer-Dicht. |
I.I. Scheep-maker. |
REGISTER |
ARent Pieter Gysen, met Mieuwes. | Pag: 5 | |
Als Dirckje in zijn koortse lagh. | 31 | |
Ach proper Dier waer wilje heen. | 36 | |
Al mijn begeerlijck. | 33 | |
Ach dagh! wenschelijcke dagh. | 69 | |
Ach blije Jongelingen. | 102 | |
Al ben ick schoon Liefje niet. | 108 | |
B. | ||
BEvallijcke schoone Maeght. | 41 | |
C. | ||
COmt hellipt vrolijck singen. | 26 | |
Corts als de vaeck en slaep. | 83 | |
D. | ||
DE gierige Gerrit, de lebbige dief. | 16 | |
Diewer is verliefd, byget. | 20 | |
Die sonder hoop moet minnen. | 45 | |
Door ieughdigh, domme, blinde. | 68 | |
De harde Winter strengh. | 72 | |
De Reden door de tijd bevijnd. | 89 | |
De lieve, waerde, soete Mey. | 90 | |
Die sich veynst, waent of vermeet. | 95 | |
Die voor een doove preeckt. | 98 | |
De blydschap koomt van mijn. | 105 | |
E. | ||
EEl-hart, Moertje, heb ick lief. | 15 | |
En had ick noyt bemint. | 99 | |
F. | ||
FYtje Floris, mijn Speel-meysje. | 18 | |
G. | ||
GEwapende godinne. | 62 | |
Ghy wackrre Nymphjens, en. | 72 | |
Ghy drie-mael dry godinnen. | 96 | |
H. | ||
HOu! sick hou, goen dagh in t huys. | 17 | |
Hoort hier iens Bestemoer. | 19 | |
Heb ick u niet geseyt. | 29 | |
Houd u so kostlijck als ghy meucht. | 43 | |
Haerlemsche drooge harten nu. | 56 | |
Hier legh ick af-geslooft. | 60 | |
Hoe lustigh ist te spreken met. | 103 | |
I. | ||
ICk moet met sang vertalen. | 81 | |
Ick ben vervaert veur Heyntjeman. | 14 | |
[fol. ****2v] | ||
In ouder Eeuwen lang voor vele, etc. | 65 | |
Ick veracht heel de nacht. | 70 | |
In twijffel en met schreumt. | 77 | |
Ick hadde noyt gevoelt in mijn voorleden. | 91 | |
L. | ||
LIeve kijeren wat een deun. | 9 | |
Laest als ick gantsch alleen. | 21 | |
Laest als de* Goden bancketeerden. | 46 | |
Lichtvaardighe minne. | 58 | |
M. | ||
MArten Aepjes eer jy gaet. | 7 | |
Maer siet sy sluyt. | 65 | |
Mijn sinnen,, siet, die minnen,, hiet. | 78 | |
Mocht ick verwerven t geen ick wou. | 94 | |
Mijn sinlijkheyt,, heb ick geleyt. | 101 | |
N. | ||
NYfje, nyfje, o jy ding. | 8 | |
Nu Heere-man, en Jong-gesel. | 12 | |
Neen Trijntje doetet niet. | 27 | |
Nu hoort mijn vrient gepresen. | 32 | |
Nae dien ick van mijn trouwe dienst.* | 34 | |
O. | ||
O Jannetje mijn soete beck. | 10 | |
Onse Lobbetje is so blijd. | 13 | |
Om dat ick heb gepresen. | 28 | |
O peerel, en puyck der Vrouwen. | 38 | |
O on-eenige sinnen. | 44 | |
O Bruydegom en Heer. | 53 | |
O du tooversche kol. | 55 | |
O leyder, minne. | 92 | |
O Roem van Amsterdam. | 97 | |
R. | ||
REden om met recht te klagen. | 54 | |
S. | ||
SO haest als Gijsje had vernomen. | 6 | |
Sondagh, sondagh, lest-leden. | 39 | |
Schoon eerbaer Maeght gepresen. | 110 | |
T. | ||
TRuytje ick moet u loven. | 67 | |
V. | ||
VArt buyten t volck alleene. | 75 | |
Vraeght ghy, waerom sucht, etc. | 107 | |
U Vraegh ontfaen, gesien, bedacht. | 108 | |
W. | ||
WAt mach ick dwaes toch, etc.* | 37 | |
Waer dat kleyne guytje blint. | 47 | |
Wilt ghy den Echten-staet. | 48 | |
Wat last is Liefd, etc. | 59 | |
Wilt aenschouwen met medoogen. | 63 | |
Waerom zijt ghy, o wreede schaemt. | 64 | |
Weet ghy Maaghden arm en rijck. | 74 | |
Wegh segh ick, en vertreckt. | 79 | |
Waer vlucht ghy Liefde henen. | 104 | |
Wat onvertelbre vreucht, en wat, etc. | 106* | |
Eynde. | ||
[fol. ****3r] | ||
REGISTER | ||
A. | ||
AY schoone Dochter blond, die t hulsel en paruycken. | Pag: 5 | |
Als ick in mijn ghedacht. | 36 | |
Adieu schoonheden preuts, etc. | 47 | |
Al waart dat mijn de God Jupijn. | 56 | |
Ach strenge Liefd ghy schijnt, etc. | 65 | |
Ay gulde Maan houd op u jacht. | 66 | |
Ay hoogh verheven ziel, en over, etc. | 93 | |
Als doogen schoon. | 100 | |
Ach Florinde! mijn beminde. | 102 | |
B. | ||
BEdaert en toeft. | 37 | |
D. | ||
DE Minne die in mijn hartje leyd. | 29 | |
De liefde doot,, mijn schaamye root. | 44 | |
De moeyelijcke strijd, en damoureuse, etc. | 63 | |
Die sich veynst, waant of vermeet. | 63 | |
Doe laetstmael alle sorg en, etc. | 69 | |
De Liefd die mijn begeert verveelt. | 85 | |
Deur mijn verschalckte oogen. | 88 | |
E. | ||
EDele ziel, verheven, groots, etc. | 6 | |
G. | ||
GLuckige Jonge Lien. | 25 | |
Ghekroonde Keyserinne, | 29 | |
Gheluck vereende menschen. | 43 | |
Getrou van zeden. | 51 | |
Granida schoon. | 52 | |
Ghy stroom-Goddinnen gladt. | 61 | |
Goddin, o Venus schoon! etc. | 67 | |
Goddinne die den naem van t, etc. | 82 | |
Ghy weet mijn lief wie u bemind. | 96 | |
H. | ||
HA! licht vervlogen wijllen. | 14 | |
Helaes! ick heb verloren. | 42 | |
Hou, Herder slecht, waer loopt, etc. | 86 | |
Hoe soet singt ons de Nachtegael. | 96 | |
I. | ||
ICk wil Juffrouw (vertrouwt) | 53 | |
Ja mijn bedroefden geest kund, etc. | 55 | |
Ick sieje wel, al gaeje snel. | 92 | |
[fol. ****3v] | ||
K. | ||
Kan ick eens recht bedwingen. | 38 | |
K heb u noyt lief geheeten. | 90 | |
K en kan u niet bedwingen. | 94 | |
L. | ||
LIef wees gegroet. | 19 | |
Lof Moeder vande minne. | 44 | |
M. | ||
MOcht ick de Goude Zalen. | 8 | |
Moy Aeltjen ist so haest vergeten. | 13 | |
Mijn brossche tedre sinnen. | 39 | |
Maer waerom is mijn hart niet, etc. | 47 | |
Mijn tong die moet nu boogen. | 49 | |
Met edel hoogh begeeren. | 59 | |
Mach ter wereld eenige pijn. | 83 | |
N. | ||
NU dobbert mijn Liefje op de ree. | 10 | |
O. | ||
O Keyserlijcke Vrouw, verheven, etc. | 5 | |
O lichten brand van minne. | 27 | |
O valschen droch vol loch, vol, etc. | 31 | |
Orsus adieu Amour, &c. | 33 | |
O schoonste schoonheyd wreet! | 50 | |
Och snelle winden wilt mijn, etc. | 55 | |
Oogen vol Majesteyt. | 81 | |
O droeve tijd,, die ick verslijt. | 97 | |
O Maeghden die met wondren siet. | 98 | |
O soete tijd, ay schoone somer-vlagen. | 99 | |
P. | ||
PRincessen preuts en prat. | 57 | |
S. | ||
SOo haest als ick u, lief, aensagh. | 40 | |
Seght my, seght my Vriendinne. | 48 | |
Snachts rusten meest de dieren. | 89 | |
T. | ||
T Is Musen u bekendt, datmen sich niet kan geven. | 19 | |
T vertoont sich Vrouwe, etc. | 102 | |
V. | ||
VYt [= Uyt] liefden kom ick dagelycx nu. | 16 | |
U vriendelijcke oogen. | 34 | |
Vaert wel mijn lief, mijn leven. | 78 | |
W. | ||
WAer is nu dat hart, waer, etc. | 7 | |
Wel op met vreught, met, etc. | 12 | |
Wat baet my den dranck daer, etc. | 26 | |
Wie sou hem niet verblijen. | 35 | |
Wat baat u de vooghdy van, etc. | 46 | |
EYNDE. | ||
fol. ****4r] | ||
REGISTER van t Aendachtigh Lied-boeck. | ||
ALs t oogh van mijn gemoet. | Pag: 8 | |
Aenschout, o Heer, mijn hart. | 34 | |
D. | ||
[De Eeren-Ampten zijn wel wenslijck by de menschen. | 3]* | |
DIe God in zijn Gemoed. | 7 | |
Daer zijnder nu so veel, die haer. | 25 | |
Dit leven wert van myn een snelle. | 41 | |
De God de Bruylofts God. | 47 | |
G. | ||
GErbrande wilt ghy leven recht. | 5 | |
Geluckigh, overluckigh. | 16 | |
Ghy moet dees Feest met vreucht. | 32 | |
Gedenckt mijn ziel uws Schepper. | 20 | |
Geliefkens eer ghy waert geboren. | 51 | |
Ghy Maeghden en Jongelingen. | 61 | |
H. | ||
HOe star-ooght mijn gesicht. | 24 | |
Het weten, en wijs zijn, sou my. | 56 | |
Het Jaer wert nuw, de Tijd. | 59 | |
I. | ||
ICk sal u stuckx-gewijs nat leven. | 18 | |
M. | ||
MYn zieltje schreyt, dat sucht. | 20 | |
O. | ||
O Ongeboren God! drievuldigh. | 28 | |
O God, stiert in mijn slechte ziel. | 38 | |
O ghy geesten kloeck van sinnen. | 43 | |
O ghy neus-wijse hoop, en nau gesette. | 53 | |
O God die de gedachten. | 44 | |
O levendige God, eeuwig etc.* | 63 | |
R. | ||
RYst uyt den slaep der sonden. | 17 | |
S. | ||
SIet hier gesegent Paer. | 11 | |
Salige zieltjes die so verblijt. | 57 | |
T. | ||
TGemeene volck en t puyck. | 39 | |
T Sonnetje steeckt zijn hoofjen op. | 45 | |
V. | ||
VIntmen by out en iongh. | 21 | |
Vermaledyden geld-honger snoot. | 37 | |
Vernieut, o mensch, dijn leven. | 33 | |
Vaert wel, Scepters vaert wel. | 57 | |
W. | ||
WAt dat de werelt is. | 6 | |
Wat staat ghy dus en suft. | 23 | |
Wat raestu dolle mensch verwoet. | 27 | |
Waan-wijse Lieden vals van oordeel. | 35 | |
Wie boven al zijn God bemint. | 44 | |
Wat wissel van leven, wat grooter. | 52 | |
Wie dat so dol als onbedacht. | 60 | |
Eynde. |
SONNET. |
Wie ghenoeght? |
Boertigh Liedt-boeck[Typografisch ornament]t AMSTELREDAM, |
Extract uyt de Previlegie. |
DIE Staten Generael der Vereenigde Nederlanden, hebben geconsenteert ende geoctroyeert, consenteeren ende octroyeren mits desen, Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, Boeck-verkooper ende Borgher der Stadt AMSTELREDAM, dat hy voor den tijdt van Ses Iaren naestkomende alleene inde Vereenighde Nederlanden sal mogen drucken, ofte doen drucken, uytgeven ende verkoopen de Wercken soo Spelen, Poëmata, Emblemata ende andere Rymeryen vanden treffelijcken Amsterdamschen Poët Gerbrand Adriaensz Brederode Saliger, Verbiedende alle ende een yeghelijck Ingesetenen van desen Landen binnen den voorschreven tijdt van Ses Iaren naestkomende de voorschreven wercken vanden voorsz Poët, Gerbrand Adriaensz Brederode, int geheele, of ten deele, int groote ofte int kleyne te her-drucken, uytgeven ende verkoopen, ofte elders nagedruckt inde Vereenighde Provintien te brengen, om verkocht te werden, sonder consent vanden voorschreven Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, by pene van verbeurte van sulcke naghedruckte Exemplaren, ende daer-en-boven vande somme van dry hondert Carolus guldens, Tappliceren een derden-deel daer van tot behoef vanden Officier die de Calengie doen sal, het tweede derden-deel tot behoef vanden Armen, ende het resterende derden-deel tot behoef vanden voorschreven Cornelis Lodowijcksz vander Plasse. Gedaen ter vergaderinge vande Hoogh-gemelte Heeren Staten Generael, In s GRAVEN-HAGE opten negenden Aprilis sestien-hondert twee-en-twintigh, ende was geparagrapheert E. vander Marck vt. Leeger stond, Ter Ordonnantie vande Hoogh-Gemelte Heeren Staten Generael, ende was onderteeckent |
C. Aerssens. |
SONNET. |
t Kan verkeeren. |
Boeren Geselschap.Stemme: t Waren twee Gebroeders stout, &c. |
t Kan verkeeren. |
Van Gijsjen, en Trijn Luls.Stemme: Si cest pour mon pucellage. |
t Kan verkeeren. |
Aenspraeck vande Petemeuy, tot de Neef. |
t Kan verkeeren. |
AENSPRAECK |
t Kan verkeeren. |
Twee-spraack van |
t Kan verkeeren. |
Een oudt Bestevaertje, |
t Kan verkeeren. |
Een oud Besjen met een Iongman. |
t Kan verkeeren. |
Van Fobert en Lobbetje. Stem: t Schaep dat voer naer Alleckmoer. |
t Kan verkeeren. |
Twee-spraeck |
t Kan verkeeren. |
Twee-spraeck |
t Kan verkeeren. |
Van gierighe |
Twee-spraeck, tusschen |
Twee-spraeck tusschen |
Van Besje met Lijsje heur Dienst-meyt |
Van |
t Kan verkeeren. |
Bruyd-Lofs-Gedicht, |
t Kan verkeeren. |
Bruylofs-Liedt, |
Aen-spraeck van een ghetrouwde Vrouw, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Koortsigh Lietje. |
t Kan verkeeren. |
Een eerlijk Vrijsters antwoort-lied, |
1 NU hoort mijn vrient gepresen Na dien ghy hier vermaent, Van mijn beteutert wesen, En mijn verschrickt gedaent, (5) Mijn wanghen nat betraent Die moet ick eerst af drooghen: De anxst die t herte waant Maeckt beecken van mijn ooghen. 2 Al wat ghy hebt gedreven (10) Is redelijck en goet Na d kuntschap (o mijn leven) Die k heb van u ghemoet: Maer laest was hier een bloet Die my van u yets zeyde (15) t Welck ick soo heb begroet Dat hy met schaemte scheyde. 3 Meent ghy myn uytvercoren Dat ick den dieren eedt, Die ick u heb gesworen, (20) Soo lichtelijck vergeet? O neen dat waer mijn leet: (Al is dit veel by vrouwen) De beloft die ick deedt Sal ick in waerden houwen. 4 (25) Ick heb wel connen mercken De jonst die ghy my droech, An u verliefde wercken Daer ick dickwils om loegh, Als ick t oogh op u sloegh (30) Ick kon my niet versaden Staet op het is genoegh, Ick bid u om ghenade. 5 Het sal uyt mijn gedachten Gaen nu noch nimmermeer, (35) Hoe hooch ghy my ginght achten; Mijn vrient, mijn lief, myn Heer, Myn glorij, en mijn eer, Al moet ick u ontbeeren Ons lieffelijck begeer (40) Sal Godt ten besten keeren. 6 En ick sal al myn daghen Waer in ick can, of mach U soecken te behaghen, Dus maeckt gheen meer geclagh, (45) Soo haest als ick u sagh Ontvoochde ghy myn zinnen Die tot mijn laesten dach Ghetrou u sullen minnen. | |
[a, p. 33] | |
7 Kan ick u lieff ghenesen, (50) Ghelijck ghy mijn ontbiet, Alleen met myn bywesen, Verblijt u nu tgheschiet, Dat ick het voormaels liet, Was uyt vreese voor schande, (55) Staet op mijn lief en siet Hoe ick in minne brande! 8 Ick bid u Prins verstandel, Met beschaemd kaacken root, Dat ghy dees lieven handel (60) Ten snootsten niet ontbloodt: Of anders voor mijn doot Sou ick veel dooden sterven, Ghy sout door liefde groot U reyne Dienst-maecht derven. |
t Kan verkeeren. |
Liedt, |
AL mijn begeerlijckheden Gaen noch in liefde voort: Hoe wel dat mijn gebeden, Of t alderminste woort (5) Niet meughen zijn verhoort Van u, o mijn vriendin! Dien ick met hart, en sin, Doch hopeloos bemin. 2 Die mint t gheen hy moet derven, (10) Sijn meerder, off partuur, Die sterreft voor sijn sterven, Duysent mael in een uur. Och lieff, t valt my soo suur, Ja een hart dootlijck leyt, (15) Dat donghelegentheyt Ons van den andren scheyt. 3 Mijn Gaerne brant van minnen Blijft onbluslijck, en groot, Ick sal met trouwe sinnen (20) (Hoe seer van hoop ontbloot) U lieven tot mijn doot. O soet maagdeken teer! Die ick na mijn begheer Niet ghenoegh prijs en eer. 4 (25) Godt weet, t gheen voor de menschen Is onsienlijck en bedeckt, En na wat wit mijn wenschen Sich t eenemaele streckt, En hoe mijn herte treckt (30) Na uwe frissche jeucht, En u bloeijende deucht Is mijn ghewenschte vreucht. | |
[a, p. 34] | |
5 Moet ick (soo t schijnt) ontberen U, om tgeen dat ghy weet, (35) So durf ick u wel sweren Met een seer hooghen eedt, Dat ick sal draghen leedt Niet met rou-cleeders swart, Maer binnen in mijn hart, (40) Daer t niet ghesien en wert. 6 Maer wou Fortuyn eens wenden, Of was t Godts lieven wil, Een goet middel te senden Om slechten het gheschil (45) Dat tusschen ons eens vil: Och een soo eenich stuck Sou dooden haest myn druck; Ach! had ick dat gheluck. 7 Ick sou van blijdschap springhen, (50) En singhen seer verblijd, Hoe dat des wereldts dinghen Verkeeren metter tijd, Tot troost van die noch lijd Van minne soet ghewelt, (55) Eer hem wan-hope quelt, Die t ghemoet seer ontstelt. 8 Princes ick sal verwachten U graci met gheduld, En hoop dat ghy myn clachten (60) Noch eens verhooren sult: Als de maat is vervult Van uwe wreetheydt straf, Die haest moet nemen af; Of ghy brenght my in t graf. |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Avondt-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Liedt, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Nieuw Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Der Goden Waertschap. |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Bruyd-Lofs-Gedicht, |
t Kan Verkeeren. |
Bruylofts-liedt: |
t Kan verkeeren. |
Een beklach-Liedt, |
t Kan verkeeren |
Toover-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Nieuw Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Nieuw Liedeken, |
PRINCE, |
t Kan verkeeren. |
Amsterdams Klaagh-Liedt.* |
t Kan verkeeren. |
Der Musen wellekom. |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Stemme: |
t Kan verkeeren. |
Bruylofts-Ghedicht, |
t Kan verkeeren. |
BRUYLOFTS-LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Kockje. |
Liedt, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, Stemme: O nacht! jaloerse nacht, &c. |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Nieuw Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Nieuw Liedt, |
t Kan verkeeren. |
LIEDT, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Nieuw Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Bruylofts-Ghedicht, |
t Kan verkeeren. |
Bruylofts-Liedt, |
DE reden door de Tijd bevijnd, Dat niets so vreemt alhier verschijnd, Noch immer is verschenen, Oft streckt om te vereenen. 2 (5) Natuur heeft alles wel beschickt, Der dinghen wesen soo verstrickt, Vermaeghschapt aen de Vrede, Door eendrachtige zede. 3 Hoe stribbligh, oock nochtans vergaert, (10) Vyer, Water, Lucht, de swarte Aerd Door onderlinghe krachten, Haer al tot paren trachten. 4 De Visschen inde wilde Zee, En t geyle menigh-formigh Vee (15) Dat joockt al na den ander, En menght sich met malkander. 5 Den over-hooft van al t gediert, De Mensche, met vernuft verciert Door harts-tocht, en beweghen, (20) Tot minnen is geneghen. 6 De Wereld souw haest ydel zijn, Ten waer de lieve-leyde pijn, Die wy soo tochtigh voelen, In onse herten woelen. 7 (25) Ghy Bruygom hebt oock wel gesmaeckt Hoe dat de min de herten raeckt. De Bruydt kan t oock getuyghen, Hoe hy ons sin kan buyghen. 8 Gaet aen, gaet aen, geliefde Lien, (30) Ter plaetse daer t ghevecht sal schien, Daer niemand van u beyden Sal roepen om te scheyden. 9 Gaet dringht twee zielen in een lijf, En komt dan uyt als Man en Wijf, (35) En weest so de voor-beelden Van ons verhoopten weelden. 10 Be-yvert doch soo desen staet, Op dat de Wereld niet vergaet. Blijft ghy In liefde bloeyen, (40) Gods heyl sal u toe-vloeyen. |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Cupidoos Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Ionghman. |
Dochter. |
Ionghman. |
Dochter. |
Ionghman. |
Dochter. |
Ionghman. |
Dochter. |
Ionghman. |
Dochter. |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, | |
Stem: | Nu spreyd u kapjen nedere, Het is so moyen wedere, &c. |
t Kan verkeeren. |
LIEDEKEN, |
t Kan verkeeren. |
Rhetoricaas Lof-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Loff-Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Klaagh-Lied, |
t Kan verkeeren. |
Stemme: |
t Kan verkeeren. |
Stemme: |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan Verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken. |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Aen Ian Iacobsz Visscher, Schilder en Glaes-Schryver. Stemme: vanden xxiiij. Psalm, De aerd is onses Gods voorwaer, &c. |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Genomen uyt de Fablen |
t Kan verkeeren. |
G.A. BREDERO, t Kan verkeeren. |
Eynde van t Boertigh Liedt-boeck. |
DE[Typografisch ornament]TAMSTELDAM, |
Extract uyt de Privilegie. |
DIE Staten Generael der Vereenigde Nederlanden, hebben gheconsenteert ende geoctroyeert, consenteren ende octroyeren mits desen, Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, Boeckverkooper ende Borgher der Stadt AMSTELREDAM, dat hy voor den tydt van Ses Iaren naestkomende alleene inde Vereenighde Nederlanden sal mogen drucken, ofte doen drucken, uytgheven ende verkoopen de Wercken soo Spelen, Poëmata, Emblemata ende andere Rymerijen vanden treffelijcken Amsterdamschen Poët Gerbrand Adriaensz. Brederode Saliger, Verbiedende alle ende een yeghelyck Inghesetenen van dese Landen binnen den voorschreven tijd van Ses Iaeren naestkomende de voorschreven wercken vanden voorsz Poët Gerbrand Adriaensz Brederode, int geheele, of ten deele, int groote ofte int kleyne te her-drucken, uytgheven ende verkoopen, ofte elders na-ghedruckt inde Vereenigde Provintien te brenghen, om verkoft te werden, sonder consent vanden voorsz Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, by pene van verbeurte van sulcke naghedruckte Exemplaren, ende daer-en-boven vande somme van dry hondert Carolus guldens, Tappliceren een derden-deel daer van tot behoef vanden Officier die de Calengie doen sal, het tweede derden-deel tot behoef vanden Armen, ende het resterende derden-deel tot behoef vanden voorschreven Cornelis Lodowijcksz vander Plasse. Gedaen ter vergaderinge vande Hoogh-Gemelte Heeren Staten Generael, In s GRAVEN-HAGE opten negenden Aprilis sestien-hondert twee-en-twintigh, ende was gheparagrapheert E. vander Marck vt. Leeger stond, Ter Ordonnantie vande Hoogh-Gemelte Heeren Staten Generael, ende was onderteeckent |
C. Aerssens. |
Amoureus nieu Liedtjen, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedtjen, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
t Kan verkeeren. |
Klaegh-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Amoureus Lied, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
t Kan verkeeren. |
Op de Voys: |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus - Liedt, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedtjen, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
t Kan verkeeren. |
Amoreus Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
t Kan verkeeren. |
Klaegh-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Liedt, Op de Wyse: |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus Liedtjen, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
t Kan verkeeren. |
SONNET. |
tKan Verkeeren. |
Bruylofts-Dicht, |
tKan verkeeren. |
Bruylofts-Liedeken, |
1. |
t Kan Verkeeren. |
Den Droevigen |
t Kan Verkeeren. |
Amoureus-Liedtjen, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
t Kan Verkeeren. |
Amoureus-Liedt, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedtjen, |
O Valschen droch vol droch vol loch, vol ongetrou beloven, O snooden boef door wien ic proef de saussen van de Hoven, O Hemlen bly, ic clage dy mijn ongemeene rouwe En vreeckt u van de slimste Man, en alderslechste Vrouwe, |
2 (5) Die ghy hier siet gedenckt u niet, gedenct u geender wijsen, Verrader boos geveynst en loos hoe ghy my pleecht te prysen, Met woorden soet, die myn gemoet opt heftichst noch door snijden, Myn Maeghdlijc hert creegh met u smert beweechlijc medelijden. |
3 En weet ghy dan nu nergens van? van thelsen noch vant strelen, (10) Noch hoe dat ghy met dievery de cuskens pleecht te stelen, Doen u gesicht so valsch als licht myn aenschijn stijf aenschouden, Doen ghy my hat so lief gevat, en myn de vinghers douden. |
4 Doen stroyde ghy, de boevery, in onse soete koutjens, Ick lietet toe, en namt int goe, dat maeckten u so stoutjens, (15) Dat ghy ontdeet, tis my nu leet, de haken van mijn Lijfjes, Mijn Borsjes ront, hert en gesont, verschickte ghy de schijfjes. |
5 Ten was naulos, oft roode blos, quam op myn wangen dringen, Hoe sot was ic, maer in u schick, waert ghy te sonderlingen, Ghy waert so groen, condick vermoen, op de verborgen netten, (20) Die ghy beleyt, vol schallicheydt, voor myn onnoosle wetten. |
6 O litsert schalck, gelijc een Valck, een Duyfjen vangt int vliegen, So quaemdy my, met loosheyt by, myn slechtheyt te bedriegen, Bedriegen fiel, guyt sonder Ziel, hoe hebdy aengehouwen, Maer twou niet zyn, doen gaefdy myn, u houwelycksche trouwen. |
7 (25) Waerom helaes, ic sucht ic raas, en ic en cant niet keeren, Ghy hebt gerooft, tgeen dat myn hooft, by ider een deed eeren, Myn crans myn Croon, wel eer so schoon, en crachtich in het blincken Dat selfs de Son, daer noyt op won, maer liet syn stralen sincken. |
8 Dan nu de lust, wat is geblust, u geylheyts onvernoegen, (30) Die gaet u zin, met nieuwe min, weer op een ander voegen, En ghy laet myn, in smart en pijn, in duysent swaricheden, O wreede och, en heb ic noch, niet leets genoech geleden. |
9 Siet vast myn schult, ick heb gedult, dat ghy een ander minden, Maer wat ghy doet, in myn gemoet, zuldy geen misdaet vinden, (35) Doch so ghy gaet, en dooch eens slaet, int binnenst van u sinnen, Daer zuldy snel, sien claer en hel, de lichtheyt uwer minnen. |
10 En oft geviel, dat hier myn ziel, van tlichaem sich wou scheyden, Ick sou myn doot, dan maken groot, door myn gestadicheyden, Ick sturft zo lief, als ghy eerdief, te leven sonder rusten, (40) Dats sonder trou, met lang berou, in vleyschelijcke lusten. |
t Kan verkeeren. |
SONNET. |
t Kan verkeeren. Faict par Garbrant de Brederode. |
Amoureus-Nieu-Liedt, |
Princesse. |
tKan verkeeren. |
Amoureus-Nieu-Liedt, |
t Kan verkeeren |
Stem: Phoebe qui ce mesme Iour, &c. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Amoureus - Liedeken, Op de Voys: Van Spaininielette. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Lied, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedt, Opde Voys: Meester Clement, ghy vuyle vent, &c. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
t Kan verkeeren. |
Klachtich |
t Kan verkeeren. |
Bruylofts-Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedtjen, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
t Kan Verkeeren. |
Amoureus-Liedtjen, Op de Wyse: O schoonste Parsonagie. |
t Kan verkeeren. |
Eenicheydt is Armoedt, |
t Kan verkeeren. |
Amoureus - Liedt, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
tKan verkeeren. |
Amoureus-Liedeken, |
tKan verkeeren. |
Liedt, Op de Wyse: |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedeken. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
tKan verkeeren. |
Liedeken, op een Franse Voyse: |
tKan verkeeren. |
Amoreus Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
tKan verkeeren. |
Amoureus-Liedeken, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
tKan verkeeren. |
Nieu - Liedeken, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
tKan verkeeren. |
Amoureus Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Clacht-Liedt, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
tKan Verkeeren. |
Liedeken, |
tKan verkeeren. |
Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
t Kan verkeeren. |
Claech-Liedt, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
14. |
15. |
16. |
17. |
18. |
19. |
t Kan verkeeren. |
Aen mijn Heere I. RUTGERS, |
tKan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
Princes. |
t Kan Verkeeren. |
Liedeken, Stemme: |
t Kan verkeeren. |
Een Liedt, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
Een Liedt, |
tKan verkeeren |
Een Liedt, Op de Wijse: |
tKan verkeeren. |
SONNET. |
t Kan verkeeren. |
Bruylofts-Dicht, |
tKan verkeeren. |
Doot synde, leeff ick. |
Adieu-Liedt, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
SONNET. |
tKan verkeeren. |
SONNET. |
t Kan verkeeren. |
Nieu-Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
tKan verkeeren. |
Dochters Klach-Dicht, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
14. |
15. |
16. |
17. |
18. |
19. |
t Kan verkeeren. |
Amoureus-Liedeken, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
t Kan Verkeeren. |
Liedt, Op de Engelsche Fortuyn. |
tKan Verkeeren. |
SONNET. |
tKan Verkeeren. |
SONNET. |
t Kan Verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan Verkeeren. |
tKan Verkeeren. |
Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
tKan Verkeeren. |
Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
tKan verkeeren. |
Nieu droef-schey Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
t Kan Verkeeren. |
Voor-sangh, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
14. |
15. |
16. |
t Kan Verkeeren. |
Amoureus-Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
tKan verkeeren. |
Een nieu Liedeken, Op de Voyse: |
Prince. |
tKan verkeeren. |
Een Liedeken, |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
t Kan verkeeren. |
Nieuw-Liedeken |
t Kan verkeeren. |
Een Klach-Liedtjen, |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
t Kan verkeeren. |
Een Maechden klagh Liedetjen, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
tKan verkeeren. |
Amoureus-Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
tKan verkeeren. |
Nieuw Liedeken, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
t Kan verkeeren. |
Requeste, |
PRINSES. |
tKan verkeeren. |
Liedt, |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
tKan verkeeren. |
tKan Verkeeren. |
_________________________ Eynde vanden Bron der Minnen. |
Aendachtigh Liedt-Boeck[Typografisch ornament]tAMSTELREDAM, |
Extract uyt de Privilegie. |
DIE Staten Generael der Vereenighde Nederlanden, hebben geconsenteert ende geoctroyeert, consenteren ende octroyeren mits desen, Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, Boeckverkooper ende Borgher der Stadt AMSTELREDAM, dat hy voor den tijdt van Ses Iaren naestkomende alleene inde Vereenichde Nederlanden sal mogen drucken, ofte doen drucken, uytgeven ende verkoopen de Wercken soo Spelen, Poëmata, Emblemata ende andere Rymerijen vanden treffelijcken Amsterdamschen Poët Gerbrand Adriaensz Brederode Saliger, Verbiedende alle ende een yegelijck Ingesetenen van desen Landen binnen den voorschreven tijd van Ses Iaren naestkomende de voorschreven wercken vanden voorsz Poët, Gerbrand Adriaensz Brederode, in t geheele, of ten deele, in t groote ofte int kleyne te her-drucken, uytgeven ende verkoopen, ofte elders nagedruckt inde Vereenighde Provintien te brengen, om verkocht te worden, sonder consent vanden voorschreven Cornelis Lodowijcksz vander Plasse, by pene van verbeurte van sulcke naghedruckte Exemplaren, ende daer-en-boven vande somme van dry hondert Carolus guldens, Tappliceren een derden-deel daer van tot behoef vanden Officier die de Calengie doen sal, het tweede derden-deel tot behoef vanden Armen, ende het resterende derden-deel tot behoef vanden voorschreven Cornelis Lodowijcksz vander Plasse. Gedaen ter vergaderinge vande Hoogh-gemelte Heeren Staten Generael, In s GRAVEN-HAGE opten negenden Aprilis sestien-hondert twee-en-twintigh, ende was geparagrapheert E. vander Marck vt. Leeger stond, Ter Ordonnantie vande Hoogh-Gemelte Heeren Staten Generael, ende was onderteeckent |
C. Aerssens. |
Een |
t Kan verkeeren. |
Een gerust leven. |
t Kan verkeeren. |
Geestigh Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Bruyd-Lofs-Gedicht, |
t Kan verkeeren. |
Bruylofts-Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Nieu-Jaer-Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Stem: De vijfde Psalm. |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Christelijcke Ridder. |
t Kan verkeeren. |
Liedeken van mijn selven. |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Liedt, |
DAER synder nu soo veel, die haer seer gaen beklagen Van t swerelds valsch bedrogh, en wonderlijck verraet; Diens doode weet-kunst, niet soud seggen op dat vragen Wat dat de Wereld is, en waer sy in bestaet? |
2. (5) t Vernuft en reden sal hier klarelijcke afbeelden Mijn meeningh op de vraegh, hier boven voor gemelt, Och of mijn God met kunst soo rijckelijck bedeelden, Dat ick het wit wel trof van t geen hier is gestelt. |
3.
De boose wereldt is alleen het boose leven (10) Vanden wereldsche mensch, die wereldts en verdoort Hier voor dit wereldts goet, het eeuwige gaet geven, Om dat des Werelds Prins met goedtheyds schijn bekoort. |
4. Dit wast dat Salomon, den wysen Coningh, seyde Van s wereldts woest gevaer, soo syn spreuck-boeck verbreyt, (15) Ydele ydelheyt, wiens lichte lichticheyden, En vaste vastigheydt, is sekre onsekerheyt. |
5.
De wereld is vyand, al schijnd sy vrient te wesen Haer vollick troetelt sy, en lockt door lust de vreemt, Sy mint de boosen seer, de vrome doet sy vresen, (20) Het leven ende dood, sy naem en faem beneemt. |
6.
Sy verheught haer in t quaet, de sonden syn haer vreughden, Sy steld ons duren tijdt, en voert ons in het wildt, Sy is een moorderin, een beul van alle deughden, Sy is vreck met haer goet, en met het onse mildt. |
7.
(25) Doch den verwaenden Nar, die schenckt sy staet van eeren. Den gierigaert rijckdom, den gulsigen gebraet, En den verwijfden bloet, vergunt sy zijn begeeren, Den pronckert pracht en prael, met kostelijck gewaet. |
8.
O wereld boos van aert! hoe lustigh kondy venten, (30) U seer goed-schynend quaet, dat ghy soo hoogh verkoopt, Dat het de bruyckers, laes! syn seer sware ziel-renten, Want u niet-wesend goet, hun in t verderven doopt. |
9.
O ghy der eeuwen God! en Heer van alle glory, O Vader alles goedts! Verlosser van mijn siel! (35) Geeft t menschelijck geslacht, doch over haer victory, Gunt dat ick de wereld, in my dood en verniel. |
t Kan verkeeren. |
Stemme: |
t Kan verkeeren. |
BRUYLOFTS-DICHT, |
t Kan verkeeren. |
BRUYLOFTS-LIED, |
t Kan verkeeren. |
Nieu-Jaer-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Klachtigh A.B.C. Liedt, |
t Kan verkeeren |
Aendachtigh Liedt, |
t Kan Verkeeren. |
Aendachtigh Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Stichtigh Clagh-Layt, |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Camer-Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Liedeken. |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Liedt, |
t Kan verkeeren. |
Bruylofts-Dicht, |
t Kan verkeeren. |
Feest-Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
LIEDEKEN |
I. |
II. |
III. |
IV. |
V. |
VI. |
t Kan verkeeren. |
Liedeken, |
t Kan verkeeren. |
Geestigh Liedeken, |
tKan verkeeren. |
Liedeken, Stem: Ick ly in t hert pijn ongewoon, &c. |
t Kan verkeeren. |
Op de Wyse: |
t Kan verkeeren. |
Stemme: |
Iaar-Lied, |
t Kan verkeeren. |
Aendachtigh Gesangh. |
t Kan verkeeren. |
Een sieckens Klaegh-Laydt, |
Aendachtigh Gebedt. |
G.A. BREDERO. |
t Kan verkeeren. |
Eynde vant Aendachtigh Lied-boeck. |
Tekstkritiek: |