Jacob Cats: Liefdes vosse-vel. Opgenomen in Trouwring 1657 (oorspr. Trou-ringh 1637); voor het eerst verschenen op een apart katern in de Wercken van 1658. Uitgegeven door dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ursicula google.books (pdf p. 906) In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
LIEFDES VOSSE-VEL. |
De Drucker tot den Leser. |
DIt volgende Trou-geval is uyt den voorgaenden Druck gelaten om redenen, den Schrijver daer toe bewegende; maer nu by sekere gelegentheydt my ter handen zijnde gekomen, hebbe van t selve onse landts-luyden mede goet gevonden deelachtigh te maken. Datter goet in is mach nagevolght worden, het andere dient daer gelaten. Siet vorder de bedenckingen daer in steeckende, die achter het voorsz. Trou-geval zijn te vinden. |
Alette leest den brief. |
t Samen-spraecke tusschen |
SOPHRONISCUS. |
NA dat ick, weerde Philogame, dit Trou-geval hebbe gehoort, soo dunckt my dat daer uyt rijsen vier bedenckelijcke pointen. 1. Of iemant wel doet, sijn sinnen te laten gaen op een Vrou-persoon, in middelen merckelijck rijcker als hy? 2. Of het een Ionghman dienstigh is, een Weduwe tot een Vrouw te verkiesen? 3. Of de middelen, die Faes hier gebruyckt, om tot dit Houwelick te geraken, behoorlijck en wettigh zijn, en soodanigh, om by andere nagevolght te mogen werden? 4. Nademael (gelijck ick uyt het verhael van t voorsz. Trou-geval hebbe begrepen) dat Faes by Alette genoeghsaem tot erfgenaem van alle hare nagelaten goederen by testamente is gemaeckt. Of soodanigen testament bondigh is, en na onse rechten staende kan worden gehouden? Nu wenste ick wel een kort bericht van UEd. op de voorsz. vier pointen te mogen verstaen.
SOPHR. Ick sie, Philogame, datje de houwelijcken best zijt schattende, die in vier saken gelijck staen, te weten jaren, goet, bloet, en Religie; maer ick verneme dat by de beste Schrijvers geoordeelt wort, dat de Mans-personen in de houwelijcken werden geoordeelt, in jaren niet over een te moeten komen met de Vrous-personen, maer dat de Man rijper van jaren (als de Vrouw) behoort te wesen, volgens het vers dat ick in de Maeghde-plicht lese.
2. SOPHR. Wat oordeelt ghy nu, Philogame, van de Houwelijcken van jonge Mans met Weduwen? PHILOG. Ick vinde dat de Schrijvers mede oordeelen, de beste Houwelijcken te wesen, dat ongetroude jonge luyden, haer paren met ongetroude jonge Dochters, gelijck ick sie dat Henningius Arnisaeus (die seer treffelijck van alle soorten van Houwelijcken heeft geschreven) oock gevoelt, die onder anderen in t vijfde Cap. van sijn voorsz. Tractaet der voorsz. materie by is brengende, Dat eenen Timotheus Musicus, (by de Griecken in die konste seer vermaert) altijt dubbelen loon gewoon was te bedingen, van de gene die te voren by andere meesters de Musijck-konste hadden gepooght te leeren, om redenen (soo hy seyde) dat hy dubbelde moeyte en arbeyt moeste ondernemen, om soodanige leerlingen in de voorsz konste wel te onderrechten, en oeffenen; als van de selve eerst moetende wegh-nemen en haer ontleeren de quade gronden en slagen by de vorige onervaren Musicijns geleyt, die hy voor het meerendeel vont niet over een te komen met de regels van sijne uytnemende kunste; ende dit past de voornoemde Arnisaeus op de houwelijcken van jonge luyden met Weduwen, oordeelende geen kleynen arbeyt of moeyelijckheyt te wesen, een Weduwe (ingedroncken hebbende de manieren van doen van haren vorigen man) te herstellen, ende de selve te vormen na sijn eygen sinlijckheyt, daer men soodanigen moeyelijckheyt niet en behoeft te ondernemen, ten aensien van een jonge eenvoudige deerne, die in hare jonge en teere jaren uyt haer Ouders huys ten houwelijcke wert genomen, zijnde de soodanige even als nieuw en versch Was, dat geen indruckinge van eenigh Zegel tot noch toe en heeft ontfangen, ende dien volgende gemackelick soodanigen Signet kan werden ingedruckt, als den eersten eygenaer van t selve Was kan goet-vinden. Tacken van boomen, die een Hovenier, tot het maken van eenigh prieel, heeft gebogen, en een ander de selve willende gebruycken tot eenigh ander werck, kan seer qualijck de vorige bochten veranderen, ofte loopt licht perijckel van de selve tacken te breken, indien hy niet goet en vint de vorige bochten in veel deelen te laten blijven als die zijn; van gelijcken kan sulcx geseyt worden, dat schoenen die by iemant een tijt langh zijn gedragen, ende dien volgende na des selfs voet door gewoonte zijn gestelt, seer ongemackelijck komen te vallen voor de gene die misschien exter-oogen, wratten of andere hooghten aen sijne voeten is hebbende, de welcke den vorigen eygenaer van de voorsz. schoenen niet en mochte hebben gehad. Dusdanige en diergelijcke gelijckenissen vinde ick, dat de Schrijvers gebruycken, om jonge luyden tontraden houwelijcken aen te gaen met Weduwen. Hier by gevoeght dat de ervarentheyt wort geseyt te leeren, dat Weduwen veeltijts gewoon zijn te prijsen en hoogh achten de manieren van doen van hare voorige Mans, oock gewoon zijn te klagen, meerder liefde en toegenegentheyt van hare eerste Mans ontfangen te hebben, als wel van de tweede: hoedanige klachten (als een recht verwijt smakende) moeyelick sijn om hooren, voor de gene, die soodanigh quetterigh volck aen de handt hebben genomen. En om dese redenen, was den Hoogen-Priester in t Oude Testament opgeleyt, een Maeght, en geen Weduwe ten huwelijcke te nemen, Levit. 2. om met soodanige moeyelijckheyt niet gequelt te sijn, en te beter tot haer heylige bediennige hare sinnen te konnen begeven. En gelijcken voet vinde ick oock gehoude geweest te zijn by de Heydensche Priesters, gelijck de selve Arnisaeus ter plaetse, vooren verhaelt, dit nader aenwijst. SOPHR. Maer hier van soude de Jonghman geen noot hebben, ingevalle de Weduwe by hem getrout, wel onderhiel de grontregels, die soodanige Weduwen by de geleerde werden voorgeschreven, van de welcke eene van de bysonderste is, Dat een Weduwe, ten tweeden houwelijcke gekomen zijnde, noyt of immers gansch weynigh behoorde te spreken tot lof van haren voorigen Man; immers niet comparative, dat is, vergelijckende de manieren van haren vorigen Man met het doen van den jegenwoordigen. Maer weerde vrient, dewijle ick verneme, dat ghy soo wat selsaem van de tweede houwelijcken spreeckt, soo en kan ick my echter niet inbeelden, dat ghy de tweede houwelijcken, sonder onderscheyt van persoonen, volkomentlijck als ongoddelijck en onbehoorlijck wilt verwerpen. [fol. (Q6) Aa6v] PHILOG. Neen gewisselijck ick en ben niet van dat gevoelen, gelijck eenige Schrijvers oock van hoogen naem schijnen te hebben geweest; Want dat de tweede houwelijcken niet strijdigh en zijn, noch af en wijcken van de goede seden, noch van de gronden van de Christelijcke leere, blijckt ten vollen by de leere in het Nieuwe Testament by onsen Salighmaker en sijne Apostelen ons nagelaten, en gelijck de voorsz Henningius Arnisaeus met wederlegginge van de redenen van de gene die anders gevoelen, wijt en breet is schryvende, ter plaetse voren verhaelt, onder anderen Cap. 5. Sect. 6. quibus asserit secundas nuptias nullo laborare vitio, sed honestas esse. 3. SOPHR. Nu komen wy tot het derde, nopende de middelen, door de welcke de voorsz Faes tot het Houwelijck met de voorsz Weduwe is gekomen. Daer op verwacht ick te verstaen u gevoelen. PHILOG. Het gaept als een oven, dat* de treck, die Faes hier in heeft gebruyckt, is onbehoorlijck en gansch misprijselijck, Want hier te willen seggen Dolus an virtus quis in hoste requirat? is geheel ongerijmt, en slaet alleenlijcken op den voet hoe men met vyanden gewoon is te handelen, ende en past geensints op een heyligh verbont van Houwelijck, het welcke by de oude wijse wert geseyt te wesen: Een Smisse van t menschelijcke geslacht; Een grontsteen van de Steden; Een queeckerye van den geheelen staet, en mitsdien het beste stuck huysraet van de menschelijcke gemeenschap, tot de welcke niet anders, als met de beste trouwe en oprechtigheyt, oock met aenroepinge van Gods heyligen Name, dient te werden gekomen: Verre is t van daer dat hier in linckernye en slimme treken souden mogen werden gebruyckt. Dewijle de eerste gront van alle vrientschap niet als met de beste trouwe, en suyverheyt van handelinge dient te werden geleyt. Ghy weet, dat, by gelegentheyt van het houwelijck tusschen Crates en Hipparchia, wy te samen hebben goet gevonden, dat luyden in materie van houwelijck te samen willende vergaderen, aen malkanderen behooren te openen selfs hare heymelijcke gebreken. Soo verre is t van daer dat door eenige bedriegerye of ander slim beleyt het voorsz. suyver werck ter hant soude* werden genomen. Ick weet dat onder ons linckers zijn gevonden geweest, die (al spelende) jonge dieren hebben weten te bewegen, hare namen of hant-teyckenen op het papier te stellen, het welck sy-lieden dan haer behendelijck wisten te ontfutselen, en stelden daer, na boven op de voorsz namen of hant-teyckenen, soodanigen stercken Trou-belofte, als met pennen uytgedruckt konde werden, voorgevende onder die gelegentheyt, met soodanigen eenvoudige Maeght in Trou-belofte verplight te zijn. Andere hebben met faem-roverye den goeden naem van eerbare Jonck-vrouwen installigh gepooght te maken, om door afkeerigheyt van andere versoeckers, de selve voor haer gewenst te mogen krijgen; En vele hebben oock door kruyden en minne-drancken tot haer voornemen gepooght te komen, maer alle die en diergelijcke middelen worden wel te rechte by alle gesonde Schrijvers als schandelijck en misprijselijck verworpen.
4. SOPHR. Laet ons nu komen totte vierde bedenckinge, en segh my, of onsen Faes Wettelijck behoort te volgen de erffenisse, by Testamente van sijne Alette hem toe-geeygent. PHILOG. Daer op, Weerde Sophronisce, bevinde ick dat onse Rechten en Rechts-geleerden vast stellen, dat Echte luyden met soete woorden, vriendelijcken omganck, en alle manieren van lieffelijcke bejegeninge wel mogen sien te wege te brengen, omme uyt deen des anderen goederen by uytersten wille vereert ende begiftight te werden: Iudicium uxoris Postremum in se Provocare maritali sermone non est criminosum worter geseyt in L. Ult. C. si quis aliq. test. Prob. d. Et in L. ult. ff. d. tit. SOPHR. Maer my dunckt gelesen te hebben, dat t gene UE. seght, niet alomme en sonder onderscheyt en dient te werden opgenomen, maer dat het selve dient besneden en al vry wat ingebonden te werden. Want in gevalle sou mogen blijcken, dat de man sijn vrouwe te voren met dreygementen of slagen tot soodanigen gunstigen Testament hadde gepooght te brengen, ende daer na met flicke-vloyen of haer te streelen sulcx soude soecken te wege te brengen, dat in dien* gevalle na rechten verstaen sou moeten werden, dat soodanigen gunstigen Testament, niet uyt een vryen wille, maer uyt bedwanck en vreese sijnen oorspronck soude hebben genomen, vermits dat vrese door onhebbelijckheyt en wrede manieren van doen, een vrouwe eens ingedruckt, wort verstaen geduerighlijck plaets te moeten hebben, Gelijck ick meyne gelesen te hebben by Bartol. in L. Penult. circ. Fin. Per ill. text. ff. de condict. ob. turp. caus. & apud alios D.D. ad L. 1. §. quae oneranda ff. quarum rer. actio non datur. In voegen dat ick sie, dat soo men kan doen blijcken, dat een man sijn wijf eens heeft geslagen, dat, daer na soodanigen gunstigen Testament uytgebracht werdende, men na rechten vast hout, soodanigen Testament uyt vrese, en niet uyt vryen wille te zijn voortgekomen. PHILOG. Dit heb ick mede even soo by de Rechts-geleerde gevonden; en het is een rechte waerschouwinge voor de vrouwesmijters, ten eynde de selve sich van sulcke onbescheydentheyt onthouden, of anders dat sy noyt van de vrouwen uyt hare goederen konnen werden begiftight. Doch my gedenckt, dat van dese materie in t bysonder seer veel is geschreven by D.D. Peckius in sijn tractaet de Testamentis conjugum; tot den selven versende ick alle de gene, die van dese en diergelijcke gelegentheden wel willen bericht werden. Daer mede besluyte ick ons dagh-werck, en wensche u [heil]. |
Tekstkritiek: |