Emblema 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60 |
HET VOORHOF[Vignet: fleuron]Tot ROTTERDAM, |
Den Eerentfesten, Wijzen, Voorzienigen |
EVen gelijk de genen, die met de koortse bevangen zijn, van hunne Medecijnmeesteren niet juist op eenerhande maniere, en met even dezelve drancken geholpen worden: zoo worden ook de genen, die ziek van gemoed, en dagelijksche zwakheden en gebreeken zijn onderworpen, niet op gelijke maniere genezen. Onder zoo veele vernuften, die dit mijn zeggen niet alleen bevestigt, maer ook metter daet bewezen hebben zijn voor al te reekenen die twee vermaerde Wijzen, welker naemen ons van de grijze outheit zijn overgelevert, te weten, Democritus en Heraclitus, die beide de doolingen der blinde menschen waernemende, en van harte wenschende hen op den rechten wegh te brengen, nochtans twee strijdige middelen daer toe gebruikten; want deen poogde met lachen, dander met schreien tot [fol. *3v] zijn oogmerk te komen. Het zal dan, Achtbaere HEER, by uw E. Achtb. te verschoonen zijn, dat ik, aenmerkende de verscheidenheit der menschelijke zinlijkheden en tochten, zoodanige stoffen in Vaerzen ontworpen hebbe, die zelf den Predikstoel niet oneigen kunnen gereekent worden; mij aldus in den tijd, dien ik voor my zelven houde, met een eerlijke oeffeninge vermaekende, en om, by deze of gene gelegenheden, niet al te zeer te vervreemden van het Hemelsch aengezichte der deugt; want men kan aldus, mijns oordeels, door Beelden en woorden, door het gezicht en gehoor, twee zinnen, die, na het zeggen des Philosoophs, werktuigen van de Wetenschap zijn, gesticht worden. Dusdanig een slagh van leeren en onderwijzen is niet alleen by onzen tijd, gelijk dat noch de schriften van Heinsius, Boxhornius, de Brune, Cats, en meer andere kunnen getuigne, maar ook, gelijk uw E. Achtbaerh. buiten twijffel zal bekent zijn, in doude tijden, en voor veele honderden van jaeren gebruikt geweest. Want by dEgyptenaeren wert de wijsheit geleert door teekenen en figuuren; de Fabelen van Esopus onderwijzen ons door Beesten en Dieren; en het vermaert Tafereel van Cebes, een heerlijk overblijfsel der Ouden, is ook niet dan met Zinnebeelden bezet, en wel te recht gereekent eene waerachtige Leermeestresse der wijsheit; Ook onderrechtte de Romein Tarquinius zijnen Zoon door Zinnebeelden, wanneer hy in zijnen tuin de struiken der Mankoopen afmaeiende, hem daer mede te kennen gaf, dat hy, in de beroerte van het gemeene beste, de hoofden der wederspannelingen most uitroeien. Maer wat zoek ik getuygenissen by lang verstorve [fol. *4r] Heidenen, daer zelf in het Oud Verbond de Godtlooze Abimelech met de beeltenissen der boomen door zijnen broeder Jotham wort overgehaelt? Ook gebruikte de Propheet Nathan, daer David zich met overspel en dootslagh bevlekt hadde, zijne verzierde beeltenissen, om hem daer mede, als met een uitnemend middel, weder te recht te brengen; Gelijk ook by den zelven Koning die Vrouwe, van Joab afgevaerdigt, om Absolon, van wegen zijnen Broedermoord in ongenade, weder met zijnen vergramden Vader te verzoenen. Ja zelf onze Zaligmaeker heeft doorgaens in dEvangelien met Beelden en geijkenissen zijne Discipelen den wegh ten hemel gebaent. Ik dan, mijn Werk ten einde zijnde, en in bedenken wat persoon my te kiezen stonde, dien ik het mochte toe-eigenen, vond geraden uw E. Achtb. daer mede te gedenken, die, niet tegenstaende met de zaken van het gemeene beste beslommert, en ten vollen genegen om by alle gelegentheden den verlegen te helpen, gelijk uw Ed. Achtbaerh. met reden wert toegezongen; Dat hy, die moedeloos naer uwen drempel ging, Voor t dankbaer afscheit, hulp, genade en troost ontfing. des niettemin, zegge ik, in den tijd van ruste, en wanneer de zaken der gemeente uw Ed. Achtbaerh. van zorgen onstlaen, noch lust schept om de vermoeide zinnen met deze of diergelijke lezinge te verquicken, als zijnde zoo groot een beminner van Boecken, die de deugt en Godtvruchtigheit leeren, als vyand van walgelijke Minneschriften, die niet anders voor de Jonkheit dan [fol. *4v] tot ydele en onnute tijtkortinge dienen. Ontfang dan, Achtbaere HEER, dezen Voorhof, met spreekende Zinnebeelden behangen, en wilt, naer uw E. Ingeboore heusheit, de misslagen verschooenn, terijl ik ondertuschen wensche te blijven |
Achtbaere HEER |
Uw E. Achtbaerheits Ootmodigste Dienaer |
F. v. HOOGSTRAETEN. |
Op het |
H. DULLAART. |
Op het zelve. |
S. v. HOOGSTRATEN. |
Op het zelve. |
C. v. SANTEN. |
Op het zelve. |
J. ZOET. Amsterdammer. |
Op het zelve. |
Non est mortale quod opto. | P. v. BRACHT. |
S. JOHANNES CHRYSOSTOMUS |
SICUT DIFFICILE EST, ARBOREM JUXTA VIAM POSITAM FRUCTUS USQUE AD MATURITATEM SERVARE; SIC DIFFICILE EST, VIRUM JUXTA HUNC MUNDUM VIVENTEM, ID EST, IN ACTIBUS MUNDI, JUSTITIAM IMMACULATAM USQUE AD FINEM TENERE. RECEDE ERGO DE VIA, EN PLANTA TE IN LOCO SECRETO, UT NEC MUNDUS TECUM HABEAT ALIQUID COMMUNE, NEC TU CUM MUNDO. |
HET VOORHOF DER ZIELE, |
(a) Niemant en kan twee Heeren dienen; want hij zal of den eenen haeten en den anderen lief hebben, of hij zal den eenen verdraegen, en den anderen versmaeden. Matt. 6:24. (b) Qui duos insectatur lepores, neutrum capit. (c ) Daer zy den Heere dienden, dienden zy oock hunne Goden, na de gewoonte der Heidenen. 4. Kon. 17. (d) Zy vonden Dagon leggen op zijn aenzicht op de aerde voor des Heeren Arke; maer Dagons hooft, ende beide de palmen van zijne handen waren afgesneden op den dorpel. I Kon. 5:4. (e) Als hy de kudde gedreven hadde tot het dieptste der woestijnen, openbaerde hem de Heere daer in eene vlamme vyers. Exod. 3:2. |
PEREGRINI MULTA HABENT HOSPITIA, |
(a) Impiger extremos currit mercator ad Indos, per mare pauperiem fugiens, per saxa, per ignes. Hor. (b) Ik zal haer leiden inde woestijne, en tot haer harte spreken. Ose. 2:14. (c) Het Rijcke Godts is binnen u lieden. Luc. 17:21. (d) Al de glorie van des Konings dochter is van binnne. Psal. 44:14. (e) De klaerheit Godt zal haer verlichten, en het Lam is haere kaersse. Openb. 21:23. (f) In vrede is zijne plaetse gemaeckt, en zijne woninge in Sion. Psal. 75:3. |
ESTOTE IMITATORES DEI, SICUT FILIJ |
(a) Scriptura sacra insciis hominibus mysteriis carere visa est: attamen qui penitus et alta mente illam contemplantur (si humiliter sibi invocent divinum spiritum) nullum verbum invenient sine mysterio, nullam syllabam sine doctrina, nullam denique literam sine causa appositam. Stella in Luc. c. I. (b) De vossen hebben holen, ende de vogelen des hemels nesten, maer de Zone des menschen en heeft niet daer hy het hooft op nederlegge. Matt 8:20. (c) Godt wederstaet den hoovaerdigen, maer den ootmoedigen geeft hy genade. I Pet. 5:5. |
EL VASO QUE ESTA VAZIO, EN TOCANDOLE SUENA QUIEN ES. |
(a) Ydelheit der ydelheden, ende het is al ydelheyt. Ik heb gezien al de dingen, die onder de zonne geschieden, ende ziet het is al ydelheit ende pijnlijkheit des geestes. Eccles. I: vers 2, 14. (b) Maer ik ben behoeftigh ende arm, Godt help my. Ps. 69:6. (c) Todo es vanidad, sino a solo Dios amar y servir. Stella de contemp. Mund. |
EL FIN DA EL SER A LAS COSAS. |
(a) Ik zal uwe feestdagen verkeeren in weenen, en al uwe zangliedekens in kermen. Amos 8:10. (b) Hy zal opkomen als een geheelen vloed, ende hy zal nedervallen als de riviere van Egypten. Amos 8:8. (c ) Quam vellent ethere in alto nunc et pauperiem et duros perferre labores. Virg. Lib. 6. Aeneid. (d) Luc. 19:41. (e) Ioh. 2:10. (f) Gen. 30:43. (g) De Heere was met hem, ende bestierde alle zijne wercken. Gen. 39:23. |
WERPT UWE ZORGE OP DEN HEERE, ENDE HY ZAL U OPVOEDEN. Psal. 54. 23. |
(a) Een osse heeft zijnen bezitter gekent, ende een ezel de kribbe zijns Heeren: maer Israël en heeft my niet gekent, ende mijn volk en heeft niet verstaen. Isai. 1:3. (b) Wy zijn dwaes om Christus wille. I Cor. 4:10. (c) Nec aurum bestiae, nec egoillos. (d) De mensche ziet de dingen, die van buiten schijnen, maer de Heere doorziet het herte. I Kon. 16:7. |
QUI CURRUNT IN STADIO, RUDIS POPULI JUDICIA NEGLIGUNT: AT EJUS QUI DATURUS EST BRAVIUM VICTORI, CURANT MAXIME. |
(a) Hy heeft hem verheugt als een Reuse om den wegh te lopen. Psal. 18:6. (b) En zeggen wy niet wel, dat gy een Samaritaen zijt, ende den Duivel hebt? Joh. 8:48. (c) Luc. 7:34. (d) Joh. 9:16. (e) Ende die voorby gingen, straften hem, dat hy zwijgen zoude: maer hy riep noch veel meer, Davids zoone, ontfermt u mijner. Luc. 18:39. |
HENLIEDER TANDEN ZIJN WAPEN ENDE SCHICHTEN, ENDE HENLIEDER TONGE IS EEN SCHERP ZWAERT. Psal. 56:5. |
(a) Nemo sine crimine vivit. Cato 1.3. Distich. Vix enim quisquam adeo mali expers, ut non aliquam mortem mereatur. Tacit. Lib. 2 Annal. (b) Hy heeft hen gevloekt in den naeme des Heeren, ende daer zijn twee beeren uit het bosch gekomen, ende hebben twee en veertigh van de kinderen verscheurt. 4 Kon. 2:24. |
ZIJ HEBBEN GEBEEFT VAN VREEZE, DAER GEEN VREEZE EN WAS. Psal. 13:5. |
(a) De hairen uwes hoofts zijn al getelt; daerom en wilt niet vreezen. Math. 10:30. (b) 2 Kon. 6:16. (c ) Al wandelde ik in het midden van de schaduwe der doot, zoo en zal ik geen quaet vreezen, want gy zijt met my. Psal. 22:4. (d) Ik zal ongestadigh ende vluchtigh wezen op de aerde: wie my dan vinden zal, die zal my dooden. Gen. 4:14. (e) In stillezwijgen ende in hope zal uwe sterkheit zijn. Isai. 30:15. (f) Se quelli che son scherniti, tacessero, e havessero il suo pensiero nel premio chaspettano sofferendo, sarebbono confusi quei, che li beffano. Stella de Contempt. Mundi. (g) Ad divinitatem accedit propius, qui tacere didicit. Did. Saav. Symb. IX. |
CHRISTI BONUS ODOR SUMUS DEO. 2. Cor. 2:15. |
(a) Joseph; die een mensche geboren is, een Prince zijner broederen, eene vastigheit des volks, een regeerder der breoderen, eene vastmaekinge des volks. Eccl. 49:17. (b) De Godt van Israêl gebenedyde u, want gy zijt een zoone van eenen alderbesten ende rechtvaerdigen ende Godtvreezenden Man, ende die aelmoessen doet. Tob. 9:9. (c ) Ende Achab de zoone Amri heeft quaet gedaen voor des Heeren aengezichte, boven alle die voor hem geweest waren. 3 Kon. 16:13. (d) Josias heeft gedaen, dat voor den Heere behaeglijk was, ende hy heeft gewandelt door alle Davids zijns Vaders wegen; hy en keerde daer niet af ter rechter ofte ter slinker zijde. 4 Kon. 22:2. In alle monden zal zijne geheugenisse als honig zoet worden, en gelijk musijkspel in de aeltijd des wijns. Eccles. 49:2. (e) Nunquam magis exempla movent, quam si contraria juxta ponantur à latere. Did.* Saav. Symb. XVI. (f) Ende dese was in allen daldervermaerste, want zy vreesde den Heere zeer: ende daer en was niemant die van haer een quaet woort sprak. Iudith. 8:8. (g) Virtutemque praesentem odimus, sublatame ex oculis querimus invidi. (h) Ontfermt u mijner, Heere, want ik ben krank. Psal. 6:3. (i) Een goede fame zal het gebeente vet maken. Prov. 15:31. (k) Beter is een goede naem, dan veele rijkdommen. Prov, 22:1. (l) Qui famam negligit, virtutes negligit. Did. Saav. Symb. XV. (m) Gy hebt het voorhooft eener onkuische vrouwe gekregen, gy en hebt u niet willen schaemen. Jer. 3:3. |
EXULTANT IN REBUS PESSIMIS. Prov. 2:14. |
(a) Booze reden bederven goed zeden. I Cor. 15:33. (b) Zy hebben hunne zonde geroemt als Sodoma, noch zy en hebbenze niet verborgen. Isai. 3:9. (c ) De Goddelooze als hy, in de diepte der zonden gekomen is, zoo versmaet hy. Prov. 18:3. (d) De afgrijzelijke en onnutte mensch, die ongerechtigheit drinkt als water. Job. 15:16. (e) Daer zijn ongoddelijke, die zo vry zijn zonder zorge, als of zy de wercken der rechtvaerdige hadde. Eccl. 8:14. (f) Eo maliti e Augustinus progressus est, ut non faceret modo si da et boscana, vreum eò amplius (quod planè Satanicum est) ex faede factis apud aequales laude gloriamque venaretur, pudescens etiam magnopere, si minus feda perpetrasset, narrantibis illis multo sibi faediora perpetrata, subinde item commentus se secicce, quod nonfecerat, ne ulla parte detestabilis laudis caeteris inferior esset. Ger. Moringus in vita S. Augustini. (g) Sponte peccantes deferi solent à Deo: quo ad Penitentiam duce si destituuptur, Penitentiam non invenient. J.A. Comenius in Reg. Vitae. (h) No ternan en el dia del juyzio necezidad de accusador, pues ellos mismos publican sus males: po lo qual seran mas castigados. Diego de estella. |
DEFECTUS ALIENI GIGANTUM VIDENTUR SIMILES; NOSTRI VIX PUMILIONUM INSTAR NOBIS APPARENT. Did. Saav. Symb. VII. |
(a) 2 Kon. 10:2. (b) De Princen der Kinderen van Ammon zeiden tot Hanon hunnen Heere: Meent gy ook dat David deze troosters aen u gezonden heeft ter eere van uwen Vader? Ende en meent gy niet, dat David daerom zijne knechten tot u gezonden heeft, dat hy onderzoeken ende verspieden zoude de stad, ende die verderven? 2 Kon. 10:3. (c ) En wilt niet verschrikt wezen, noch en laet u niet zwaer duncken, dat gy my verkocht hebt in deze Landen; want Godt heeft my om uwe zaligheit voor u gezonden naer Egypten. Gen. 45:5. (d) Ende zy waren beide naekt, te weten, Adam ende zijn wijf, ende zy en schaemden hunlieden niet. Gen. 2:25. (e) De liefde denkt geen quaet. 1 Cor. 13:5. (f) Gen. 38:26. (g) Ist zake dat gy ziet, dat hy gram is, ende dat hy zeit: waerom zijt gy zoo na den muur gegaen om te strijden? Zoo zult gy zeggen: Ook is uwe knecht Urias de Hethiter gesneuvelt. 2 Kon. 11:20.21. (h) Levit. 13. (i) Hy heeftzommige van de mannen der Bethsamyters geslagen, om dat zy in des Heeren Arke gezien hadden, ende versloeg vanden volcke seventigh mannen, en van den gemeenen volke vijftigh duisent. I Kon. 6:19. (k) Mas verdadera Arca es el coraçon de tu hermano, que aquella Arca de Israel: y mucho mas interior y secreta es la intencion, que esta escondida en el pecho del hombre, que las tablas de la Ley, y el vaso de Manna, y la vara, que estavan en el Arca. Diego de Estella. |
DAER IS EEN VRIEND, DIE ALLEEN MET DEN NAEM VRIEND IS. Eccles. 37:1. |
(a) Vulgus amicitias utilitate probat. (b) Daer is een vrient een Tafelgezel, ende die en zal niet blijven in den dagh des noods. Eccles. 6:10. (c) El amor tiene su fin. No aman tu persona, sino tus bienes. Diego de Estella. (d) Veel van woorden zijn mijne vrienden. Iob. 16:21. Gy zijt al te zamen lastige vertroosters. vers. 2. (e) Ende het gewichte des gouts, dat Salomon jaerlijks gegeven wiert, was ses hondert ende se-en-sestigh talenten Gouts; zonder dat goud, dat de mannen brachten, die op de tollen der wegen gestelt waren, ende de Kooplieden, ende die allerhande slechte dingen verkochten, ende alle de Koningen van Arabien, en de Vorsten des Lants. 3 Kon. 10:14.15. (f) Daer en is niemand dieze trooste, uit alle haere beminden: alle haere vrienden hebben haer versmaet, ende zy zijn haer vyanden geworden. Thren. 1:2. (g) Tot allen tijde heeft hy lief, die vriend is, ende een broeder wort in de benautheden geproeft. Prov. 17:17. (h) Nec Pilades mortem curat, modo prosit Oresti. M. Paling: in Zod. vitae. |
QUI EX ERRORE IMPERITAE MULTITUDINIS PENDET, HIC IN MAGNIS VIRIS NON EST HABENDUS. Cic. de Offic. lib. I. |
(a) Ende zy hebben alzoo gedaen, gelijk Moses bevolen hadde, ende het is niet verrot, noch daer en is geegewormte in gevonden. Exod. 16:24. (b) Voorwaer, ik zegge u, zy hebben haeren loon ontfangen. Math. 6:5. (c) Voorwaer, ik zegge u, ik en kenne u niet. Math. 25:12. (d) Laus vitrea dum splendescit frangitur. (e) Ziet de dagen zullen komen, ende al dat in uw huis is, ende dat uwe Vaders in de schatten opgeleit hebben tot op dezen dagh toe, zal weghgevoert worden in Babylonien: daer en zal niet overblijven, zegt de Heere. 4 Kon. 20:17. (f) Ist dat gy my eenen steeenen Altaer maekt, zoo en zult gy dien niet maecken van gehouwe steenen; want indien gy uw mes daer op heft, zoo zal hy ontwijd zijn. Exod. 20:25. (g) Luc. 18:14. |
MAJOR ILLIUS FAMA EST ET OPINIO, QUI PLUS EAM CELARE CONTENDIT. Did: Saav. Symb. X. |
(a) Alle goede gave, ende alle volmaekte gifte is van boven nederdaelende van den Vader der lichten. Jac. I:17. (b) El hombre quanto es mas virtuoso, tanto es mas humilde, y desprecia mas a si mismo. Diego de Estella. (c) Wat hebt gy, dat gy niet ontfangen hebt? Maer ist dat gy t ontfangen hebt, waerom roemt gy, als of gy t niet en had ontfangen? I Cor. 4:7. (d) Wy en zijn niet bequaem om iet te dencken van ons, als uit ons zelven, maer al onze bequaemheit is uit Godt. 2 Cor. 3:5. (e) Zonder my en kunt gy niets doen. Joh. 15:5. (f) In den Hemel is mijn getuige, ende mijn bekender in de hoogten. (g) Popularem gratiam ne commemoratione quidem dignam puto, quae nec judicio provenit, nec unquam firma perdurat. Boetius de Cons. Phil. lib. 3. (h) Godt wederstaet den hovaerdigen, ende geeft genade den ootmoedigen. Jac. 4 6. (i) Gaende bootschapt Johannes wederom, dat gy gehoort ende gezien hebt, dat de blinde zien, de kreupele wandelen, de melaetsche worden gezuivert, de doove hooren, de doode verryzen, den armen wort het Evangelie verkondight. Luc. 7:22. (k) Uitgegaen zijnde ging hy in eene woeste plaetse, ende de schaeren zochten hem, ende zy zijn tot hem gekomen, ende zy hielden hem, dat hy van henlieden niet wegh gaen en zoude. Luc. 4:42. (l) El conocimiento de la propria imperfection, es perfection muy grande. Diego de Estella. |
WAERT DAT IK DOCH DEN MENSCHEN BEHAEGDE, ZOO EN ZOUDE IK CHRISTUS DIENAER NIET ZIJN. Gal. 1:10. |
(a) Vos nisi ad populares auras, inaneisque rumores rectè facere nescitis, et relecta conscientiae virtutisque praestantia, de alienis praemia sermunculis postulatis. Boetius de Cons. Phil. Lib. 2. (b) Gal. I:10. (c) Joh. 11:41. (d) Alle uwe zorgvuldigheit werpende op hem; want hy heeft zorge voor u lieden. I Petr. 5:7. (e) Gelijk de oogen der Dienstmaegden op de handen van haere Vrouwen: alzoo zijn onze oogen tot den Heere onzen Godt. Psal. 122:2. (f) Ezau is gewroden een ervaren Jager ende een Ackerman: maer Jakob een man zonder dubbelheit, woonde in Tenten. Gen. 25:27. |
PAZZIA ERA DIFENDERE IL SUO NIMICO. |
(a) Het wijf, t welk gy my tot eene gezellinne hebt gegeven, die heeft my van de boom gegeven, ende ik heb t gegeten. Gen. 3:12. (b) Een rechtvaerdig mensch beschulidigt eerstmael hem zelven. Prov. 18:17. Nullus dum mortali hac aura fruitur, debet de proprijs meritis aut de sua sanctitate praesumere, sed potius occulta Dei judicia formidare. Stella in Luc. Cap. 2. (c) Luc. 2:21. (d) De Zoone des menschen is gekomen, etende ende drinckende, ende zy zeggen: Ziet den brasser, ende den wijnsuiper, den vriend der Tollenaeren ende zondaeren. Math. 11:9. (e) Ende David zeide tot Nathan: Uik heb den Heere gezondight. Ende Nathan zeide tot David: De Heere heeft uwe zonde wegh genomen, gy en zult niet sterven. 2 Kon. 12:13. (f) Si operam medicantis expectas, oportet ut vulnus detegas tuum. Boëtius de Cons. Phil. Lib. I. (g) Naamans Melaetsheit zal u en uwen zade aenhangen tot in der eeuwigheit. Ende hy is van hem gegaen Melaetsch gelijk sneeu. 4 Kon. 5:27. (h) Wy lijden dit voorwaer rechtvaerdelijk: want wy ontfangen rechten loon na onze wercken. Luc. 24:41. (i) Si Adam no difendiera su peccado, no fuera hechado del Parayso: pero con defenderse acrecento su culpa. Diego de Estella. |
EN WILT GEEN HOOG GEVOELEN HEBBEN, MAER VREEST. Rom. 11:20. |
(a) Tolluntur in altum, ut lapsu graviore ruant. (b) Famam, dignitates, et officia honoratiora defugiat, quisquis invidiae tela experiri non vult. Did. Saav. Symb. IX. (c) Quem quis contemnit, eum suo congressu, odio, puna, indignum putat; avertit se potius et transit. Comenius in Fab. Fort. (d) Etiam in acie jacens paeteritur, cum stante pugnatur. Homini contempto nemo pertinaciter, nemo diligenter nocet. Senec. Epist. 106. (e) Van de arme des Landts heefter Nabuzardan de Prins der Oorlogen gelaeten tot Wijngaerders ende Ackerlieden. Jer. 52:16. (f) De Koning van Babel heeft Sedekias Zoonen gedoot voor zijne oogen, ende hy heeft ook alle de Princen van Juda gedoot in Reblatha. Ende hy heeft Sedekias oogen uitgesteken, ende hem met boeien gebonden, ende de Koning van Babel heeft hem gebracht in Babel, ende heeft hem gezet in het huis des Kerkers tot den dagh van zijne doot. Jer. 52:10.11. (g) Saul was uitverkoren ende goet, ende onder de Kinderen van Israël en was geen Man beter dan hy. I Kon. 9:2. (h) I Kon. 13:13. (i) Ik heb Isai des Betlehemiters Zoone gezien, voorzienig van woorden, ende een schoon Man, ende de Heere is met hem. I Kon. 16: 18. (k) 2 Kon. II. (l) Salomon eerde Astarthe de Godinne der Sidoniters, ende Moloch der Ammoniters Afgodt. 3 Kon. 11:5. (m) Quod sis esse velis, nihilque malis. Martial. |
SICUT DIES MERCENARIJ DIES EJUS. Job. 7:1. |
(a) Dal peccato hebbero origine le Signorie, et il commandare, et le tirannie del Mondo. Diego Stella. (b) Door my gebieden de Princen, ende de Machtige onderscheiden de rechtvaerdigheit. Prov. 8:16. (c) Nullus est in corona unio, qui sudor non sit; rubinus nullus, qui non sit sanguis; Nullus adamas, qui non sit quodammodo terebra. Did. Saav. Symb. XX. (d) Alle de Boomen hebben gezegt tot den wilden Doorneboom: Komt gy, ende weest ons Overheere. Ende die heeft geantwoort: Komt, ende rust onder mijne schauwe. Jud. 9:14.15. (e) Mach ik mijne vettigheit verlaeten, welcke de Goden ende menschen gebruicken, ende komen, dat ik onder de Boomen magh verheven worden? Vers. 9. (f) Math. 4:8. (g) Als Jesus verstaen hadde, dat zy komen zouden om hem te grijpen, ende Koning te maecken, zoo is hy wederom gevloden op den bergh, by alleen. Joan. 6:15. (h) En begeert de plonderingen niet, want de strijd is tegen ons. Maer staet nu tegen onze vyanden, ende vermintse met strijden, ende dan zult gy daer na de plonderingen vryelijk nemen. I Mach. 4:17.18. (i) Een strijd is des menschen leven op de aerde. Job. 7:1. (k) Finita la vittoria in questa vita, portrai dapoi arrichirti, et esser grande nel Cielo. Diego Stella. |
MULTOS IMPEDIT A FIRMITATE PRAESUMPTIO FIRMITATIS. S. Augustinus. |
(a) Tutte le cose per esser fatte di niente, tornarebbono in niente, se colui, che le fece, non le sostentasse con la sua mano. Diego Stella. (b) Het zijn des Heeren barmhertigheden, dat wy niet heel verdaen en zijn; want zijne barmhertigheden en hebben niet ontbroocken. Thren. 3:22. (c) De verderffenisse is uwe, ô Israël, alleenlijk is in my uwe hulpe. Oze e. 13:9. (d) Puoi tu stesso uccider lanima tua con peccati; ma non potrai liberartene senza aiuto speciale di Dio. Diego Stella. (e) Math. 26. (f) Ik heb gezeit in mijne overvloedigheit: Ik en zal niet wanckelen in der eeuwigheit. Psal. 29:7. (g) Gy hebt uw aenzicht van my gekeert, ende ik ben ontstelt geworden. Vers. 8. (h) Se ti poni avanti a glocchi le tue proprie colpe, et i beni del tuo prossimo, terrai te per peccatore, e miserabile, e il tuo prossimo per giusto, e buono. Diego Stella. (i) Ziet die hem dienen, en zijn niet gestadigh, ende in zijne Engelen heeft hy boosheit gevonden. Job. 4:18. (k) Niemant en kan tot my komen, ten zy dat de Vader, die my gezonden heeft, hem trecke. Joan. 6:44. |
DE VREEZE DES HEEREN IS HET BEGINSEL DER WIJSHEIT. Prov. 1:7. |
(a) Wee u gy wetgeleerden, want gy hebt den sleutel der wetenheit gedragen, ende gy en zijt niet ingegaen, ende degene, die daer in gingen, hebt gy t verboden. Luc. 11:52. (b) Ik verwondere my, dat gy zoo haest overgestelt wort van hem, die u geroepen heeft tot de genade Christi. Gal. 1:6. (c) En, quò discordia cives perduxit miseros! Virg. Eclog. I. (d) Albertus Crantzius, een zeer geleert, en door zijne Boeken wijdberoemt Man, Doctor der H. Schrift, Domdeken binnen Hamburg, heeft op zijn dootbedde de Theses Lutheri tegen des Paus Aflaeten in handen gekregen, welcke als hy gelezen hadde, zoo heeft hy gesproocken: Frater, vade in Cellam, et dic, miserere mei, Deus. Baudartij Gedenkw: Spreuken, I. Deel. 16. boek. (e) Waert dat ik spake met de tongen der menschen ende Engelen, maer de liefde en hebbe, zoo ben ik geworden als een luidende Metael, of klinckende belle. I Cor. 13:1. |
BETER IS WIJSHEIT DAN KRACHT, ENDE EEN WIJS MAN, DAN EEN STERK MAN. Sap. 6:1. |
(a) Ziet van den Laurierkrans in J. Oudaens R Mogenth. Pag. 376. (b) Henlieder machtige en is niet gevallen door de Jongelingen, noch Titans kinderen en hebben hem niet geslagen, noch de hooge Reuzen en hebben zich tegen hem niet gestelt: Maer Judith, de Dochter van Merari, heeft hem zijn macht benomen. Jud. 16:8. (c) Judic. 16:19. (d) Ende ziet een Vrouw werpende van boven een stuk van eenen Meulensteeen, raekte Abimelachts hooft, ende brak hem zijn herssenen. Judic. 9:53. (e) David wierp eenen steen met den slinger, ende omdraeiende raekte hy den Philistijn in zijn voorhooft, ende de steen is diep in zijn voorhooft vast blijven steecken, ende hy viel met zijn aengezicht op de aerde. I Kon. 17:49. (f) Tres pestes sunt, quae omnes homines solicitant: Metus, cupiditas et aegritudo. Satis enim fuerat dixisse metum, cupiditatem; Quoniam aegritudine cum utraque re conjunctam esse necesse est. J. Chrys[ostomus]. (g) Multos morbos multa fercula faciunt. Seneca ad Lucil. Epis. 99. (h) Als een mensch zal sterven, zal hy serpenten, ende wormen, ende beesten beërven. Eccles. 10:13. (i) La vera virtu è un bel lauro, chè sempre verde, e non si consuma per nessuna tribulatione. Diego Stella. |
SAEPIUS VINDICTA, QUAM DISSIMULATIONE DEPERDITUS FUIT HONOS. Did. Saav. Symb. XXXII. |
(a) Facillimè corriguntur in discendo, quorum vitia imitantur emendandi causa magistri. Cic. De Offic. Lib. I (b) De Vader heeft al het oordeel den Zoone gegeven. Joh. 5:22. En wilt niet oordeelen, ende gy en zult niet geoordeelt worden. Luc. 6:37. (c) Mijn glorie en zal ik niemant anders geven. Isai. 42:8. (d) Mijne is de wraecke, ende ik zal t henlieden loonen ten tijde, alzoo dat henlieder voet struikelen zal. Deut. 32:35. (e)An non contra naturam est velle aegrotare, quòd inimicus meus aegrotat? Et quoniam is, qui mihi male vult, abjicit perfectionem sueae mentis, tanquam it a mihi satisfiat, abjicere me etiam meam? Furor est hic potius, quam ultio. Lod. Vives de Veritate Fidei. Lib. V. (f) Wie hem wil wreecken, aen dien zal hem de Heere weder wreecken, ende zal hem zijne zonden ook behouden. Vergeeft uwen naesten die u hinder doet, ende dan zullen u, als gy bid, de zonden ook vergeven worden. Eccles. 28:1. Met de zelve maete, daer gy mede gemeten hebt, zal u wederom gemeten worden. Luc. 6:38. (g) Zaligh zijn de barm hertige; want zy zullen barmhertigheit verwerven. Math. 5:7. |
QUALQUIERA CASA BASTA PARA EL, QUE HA DE MORIR TAN PRESTO. Diego de Estella. |
(a) Wee den genen, die daer zeght: Ik zal my een wijd huis timmeren ende ruime eetkameren. Jer. 22:14. Ik versmaede de hovaerdye van Jacob, ende ik haete zijne huizen. Amos. 6:8. (b) Door het geloove heeft Abraham gewoont in het Land van Belofte, als in een vreemt land, woonende in hutten met Isaac ende Jacob, medeerfgenaemen derzelver belofte. Want hy verwachte eene Stad, die fondamenten hadde, welcker konstigh maeker ende Schepper Godt is. Hebr. 11:9.10. (c) Luc. 2:7. (d) Math. 8:20. (e) Math. 27:59 (f) Gen. 19:26 (g) Ist dat gy u in de vreeze des Heeren niet naerstelijk houd, zoo zal uw huis haerstelijk omgeworpen worden. Eccl. 27:4. (h) De wereldt vergaet, ende haere wellustigheit. I Joan. 2:17. |
FAMA BONOS LAEDIT, PLURES AD SIDERA TOLLIT FAMA MALOS. FAMAE NON ADHIBENDA FIDES. Joachimus Dentatus. |
(a) De Kiekendief heeft in den Hemel zijnen tijd gekent, ende de Zwaluwe, ende den Oyevaer hebben den tijd van hun aenkomen bewaert: maer mijn volk en heeft des Heeren oordeel niet gekent. Jer. 8:7. Isai. 1:3. (b) Paulus wee daer af hebbende, en hem omkeerende, heeft gezeght tot den geest: Ik gebiede u in de naem Jesu Christi, dat gy van haer uitgaet. Actor. 16:18. (c) Ik zal hunlieder naemen niet gedachtigh zijn door mijne lippen. Psal. 15:4. (d) Laet ons nederwaerts gaen, ende laet ond daer hunne sprake verwarren, zoo dat de een des anders stemme niet en versta. Gen. 11:7. (e) Ik zal de gedachtenisse van Amalek onder den hemel te niet doen. Exod. 17:14. (f) Verae famae haec est gloriosa proprietas, ut appetitores sui contemnat, appetat contemptores: famam fugiendo consequitur, quam perderet in consequendo. Alanus de Compl. Nat. (g) Gen. 18:27. (h) Ik zal uwen naem groot maecken. Gen. 12:2. (i) Pharao dede hem klimmen op zijnen tweeden wagen, den uitroeper roepende, dat zij alle hunne knyen voor hem buigen zouden. Gen. 41:43. (k) Josue. 10:12. (l) De gedachtenisse der hoovaerdigen heeft Godt te niet gebracht, ende hy heeft gelaeten de gedachtenisse der ootmoedigen van zinne. Eccles. 10:21. |
IK BEN EEN VREEMDELING BY U, ENDE EEN PELGRIM, GELIJK ALLE MIJNE VADERS. Psal. 38:13. |
(a) Universos oportet, qui sapientes, qui homines meritò dici volunt, fragilia contemnere, terrena calcare, humilia despicere, ut possint cum Deo beatisima necessitudine copulari. Lact. Firm. (b) Tantis malis repleta est haec vita, ut, comparatione ejus, mors remedium putetur, non poena. S. Aug. (c) Sola quidem amaritudinis consideratio, quae per hujus vitae del delectationes sparsa est, sufficit, ut omnis mundana et sensualis consolatio odio habeatur. Stella in Lucam. (d) Wy en hebben hier geen blijvende Stad, maer wy zoecken een toekomende. Hebr. 13:14. (e) In alles lijden wy verdruckinge, maer wy en worden niet benaeut: Wy lijden nood, maer wy en worden iet mismoedigh; Wy lijden vervolginge, maer wy en worden niet verlaeten; wy worden verworpen, maer wy en gaen niet verloren. 2 Cor. 4.8:9. |
ALLE VLEESCH IS HOY, ENDE AL ZIJNE GLORIE ALS DE BLOEME DES VELDTS. Isai. 40:6. |
(a) Expecta paulisper, et non erit. (b) Want zijne onzienelijcke dingen worden beschout uit het schepsel der werelt, alsze door zulcke dingen, die gemaekt zijn, verstaen worden. Rom. 1:20. (c) Ex perpetuitate creaturarum intelligitur Creator aeternus, ex magnitudine omnipotens, ex ordine et disquisitione sapiens, ex gubernatione bonus. S. Aug. (d) Math. 6:24. (e) Omnium terribilium mors est terribilissimum. Aristoteles. Sapienti valde uitile est adstitisse morienti. Hier. Cardanus. (f) Pluguiesse a Dios que no te determinasses en la primera vista: sino que luego del primer golpe en viendo algun rostro hermoso, te accordasses de la verdad de lo que es el hombre. Diego de Estella. |
VESTIUM SORDES CANDIDAE MENTIS INDICIA SUNT. S. Hieron: ad Eustoch. |
(a) Vanum cor vanitatis notam ingerit corpori, et exterior superfluitas interioris vanitatis indicium est. Mollia indumenta animi molliciem indicant. Non tantum curaretur corporis cultus, nisi prius neglecta fuisset mens inculta virtutibus. Bernard in Apolog. (b) Serico et purpura indutae Christum sincerè induere non possunt: auro, margaritis et monilibus adornate adornamenta mentis et cordi perdiderunt. Cyprianus de Hab. Virg. Mulier sic e ornata omnium domus est Daemonum infernalium. Ambros. De Virginitate. Lib. 1. (c) Math. 3:4. (d) Luc. 16:19. (e) Al de glorie van des Konings Dochter is van binnen. Psal. 44:14. (f) Fratres, ut in peccato sanemur, Christum Crucifixum intueamur. Quo modo, qui intuebantur serpentem aeneum in deserto, non peribant morsibus serpentum: sic qui intuentur fide Christi mortem, sanantur à morsibus peccatorum. Augustinus Super Joan. (g) Maekt voor u vrienden van den Mammon der ongerechtigheit, op dat zy u ontfangen, als gy vergaen zult, in de eeuwige Tabernakelen. Luc. 16:6. |
QUI GENUS JACTAT SUUM, ALIENA LAUDAT. Seneca in Hercule Furente. |
(a) Nec est quisquam gentis ullius, qui ducem naturam nactus, ad virtutem venire non possit. Cic. lib. 1. de Leg. (b) Splendidum te, si tuam non habes, aliena claritudo non efficit. Boéthius de Cons. Phil. Lib. 3. (c) Sis licet ingenuus, clarisque parentibus ortus, esse tamen vel sic bestia magna potes. Codrus Urceolus. (d) Egregia Antecessorum facinora ignomniae et dedecori sunt successori, nisi eadem imitetur. Did. Saav. Symb. XVII. (e) Jesus zeide tot henlieden: zytgy Abrahams kinderen, zoo doet Abrahams wercken. Maer nu zoekt gy my te dooden, eenen mensch, die u de waerheit gesproocken hebbe, die ik gehoort hebbe van God, dat en heeft Abraham niet gedaen. Joan 8:40. (f) I Kon. 9. (g) Judic. 11. (h) Heeft Godt de arme menschen niet verkoren in deze werelt? Jac. 2:5. (i) Ik ben een goet Herder. Joan. 10:11. (k) La nobleza, que dellos heredaste, fue mortalidad y corrupcion. Diego de Estella. |
DIE RIJK WILLEN WORDEN, VALLEN IN BEKOORINGE, ENDE IN DEN STRIK DES DUIVELS. I Tim. 6:9. |
(a) Neque altum, neque; suscipere possunt, qui suas omnes cogitationes in rem humilem et contemptam abjicerunt. Cicero Lib. De Amic. (b) Indien de rijkdommen overvloedig zijn, zoo en wilt uw harte daer aen niet stellen. Psal. 61:11. (c) Qui terrenarum rerum amore vincitur, nullatenus in Deo delectatur. Greg. Moral lib. 18. (d) Ik achte alle dingen verlies te zijn om de overhooge kennisse Jesu Christi onses Heeren. Phil. 3:8. (e) Qui divitiarum servus est, divitias custodit ut servus. Hieronymus. (f) Nihil miserius est, quam propter nummum Deum contemnere. Idem. (g) Nisi vacaveritis à terrestribus, nihil cognoscere poteritis de caelestibus. Ambrosius. (h) Ik zal opstaen, ende gaen tot mijnen Vader, ende hem zeggen: Vader, ik hebbe gezondight in den Hemel ende voor u. Luc. 15:18. (i) Het is een damp, die een luttel tijts gezien wort. Jac. 4:15. (k) Divitiarum et formae gloria fluxa atque fragilis est. Salust. in Catil. (l) Ille dives cui tanta possessio est, ut ad liberaliter vivendum facile contentus sit; qui nihil quaerat, nihil appetat, nihil optet amplius. Cicero in Parad. |
WIE DE RIJKDOMMEN LIEF HEEFT, DIE EN ZAL DAER AF GEENE VRUCHT NEMEN. Eccles. 5:9. |
(a) Nunquam satis dicitur, quod nunquam satis discitur. Seneca. (b) Amor temporalium viscus est spiritualium poenarum. Augustinus. (c) Lichtelijcker is t eenen Kemel door eener naelden ooge te gaen, dan den rijcken mensch te komen in het Rijcke der Hemelen. Math. 19:24. (d) Wie niet en verzaekt alles dat hy bezit, die en magh mijn Discipel niet wezen. Luc. 14:33. Si habet animus unde oblectetur extrinsecus, sine delicijs manet interius. August: Super Joan. (e) Exod. 16:33. Num. 11:4. (f) Nihil est tam angusti tamque parvi animi, quam amare divitias: nihil honestius magnificentiusque, quam pecunias contemnere. Cic. lib. I. de Offic. (g) Luc. 16. |
QUAS DEDERIS, SOLAS SEMPER HABEBIS OPES. Martialis. |
(a) Crates Thebanus, Philosophus Cynicus, Diogenis discipulus, ut est apud Philostratum in vita Apollonij, et Dioclem, substantiam in mare projecit, uti liberius philosopharetur, atque dixit: Abite pessum, malae cupiditates: ego vos mergam ne ipse mergar à vobis, neque putavit se posse et virtutes et divitias simul possidere. (b) En wilt voor u geene schatten vergaderen in de aerde, daerze de roest ende de motten verderven, ende de dieven uit graven en steelen. Math. 6:19. (c) Vergadert u schatten in den Hemel. vers. 20. (d) Eccles. 11:1. (e) Maekt my zaligh, Godt, want de wateren zijn gekomen to aen mijne ziele. Psal. 68:2. (f) Offerenda est eis consolatio, quos caminus paupertatis excoquit: illis inferendus est timor, quos consolatio gloriae temporalis extollit. Gregor in Pastorali. (g) Hy woeckert den Heere, die barmhertigheit doet den armen, ende by zal hem zijnen wederloon vergelden. Prov. 19:17. (h) Zoo wie u te drincken geeft eenen kroes waters in mijnen naem, die en zal zijnen loon niet verliezen. Marc. 9:41. (i) Nihil tam commendat Christianum, quam miseratio Charitatis. Ambrosius. (k) Zaligh zijn de barmhertige, want zy zullen Godt zien Math. 5:8. |
NON MEMINI ME LEGISSE MAL MORTE MORTUUM, QUI LIBENTER OPERA CHARITATIS EXERCUIT. Hieron: in Epist. ad Nepotianum. |
(a) 2 Kon. 14:26. (b) Muchos causan la muerte las riquezas y possessiones, por no cortarlas y darlas a los pobres. Diego de Estella. (c) Voorwaer ik zegge u lieden, zoo lang als gy t niet gedaen en hebt eenen van deze minste, zoo en hebt gy t my ook niet gedaen. Math. 25:45. (d) Wie zijn oore stopt tot den roep des armen, die zal ook roepen, ende en zal niet verhoort worden. Prov. 21:13. (e) Hy liep hen te gemoete van de deure zijner Tente, ende hy zeide: Heere, heb ik genade gevonden voor uwe oogen, zoo en wilt uwen dienaer niet voorby gaen. Gen. 18: 2,3. (f) Gen. 14. (g) 3 Kon. 17. (h) Doet wel, ende leent, niet daer af hoopende, ende uw loon zal veel zijn, ende gy zult kinderen des Alderhoogsten zijn. Luc. 6:35. (i) En esta tierra flaca y esteril siembra tu pan: y cogeras cien tanto multiplicado en el cielo. Diego de Estella. |
ILLUD BENEFICIUM EST JUCUNDUM, QUOD ALICUI OBVIUM VENIT. Seneca de Beneficijs. |
(a) Impios quaesivit Dominus, qui eum non quaerebant, et pro eis voluit mori. Ambros. Super Lucam. Quare Dominus unum Proditorem inter duodecim habere voluit? nisi ut malos toleremus, nec corpus Domini dividamus. August. Super Joan. (b) Crede mihi, miseris caelestia numina parcunt, Nec semper laesos et sine fine premunt. Ovidius. (c) Weest volmaekt, gelijk uw Hemelschen Vader volmaekt is. Math. 5:48. (d) Si Dios no diese limosna sino a solos los buenos : que seria de muchos de nosotros? Diego de Estella. (e) Divitiae vitiorum magis, quam virtutis ministrae sunt. Isocrates ad Daemonicum (f) Joan. 6:10. (g) Plerique sunt, qui beneficia asperitate verborum et supercilio in odium adducunt, eo sermone usi, ea superbia, ut impetrasse paeniteat. Seneca lib. I. de Beneficijs. |
VERGADERT DE BROCKELINGEN, DIE OVERGEBLEVEN ZIJN, DAT DIE NIET VERLOREN EN GAEN. Joan. 6:12. |
(a) Ad hoc anima conjucta est corpori, ut fruatur scientijs, et virtutibus. Si autem cum fervore magno se invenerit, benignè recipietur à suo creatore. Sin autem secus, relegabitur ad infera. Plato in Timaeo. (b) Luc. 16. (c) Unicae filiae pater Themistoclem consulebat, utrum eam pauperi, sed ornato: an locupleti parum probato collocaret? Cui is, Malo, inquit, virum pecunia, quâ pecuaniâ viro indigentem. Quo dicto stultum monuit, ut generum potuis [potius], quam divitias generi legeret. Val. Max. lib. 7. (d) Luc. 15. (e) Parcere divitijs, qui tempore novit et uti, Ille modum servans inter utrumque sapit. Thom. Morus. (f) Wel aen, Goede en getrouwe Knecht, dewijl gy over weinig hebt getrouw geweest, zoo zal ik over veele stellen; komt binnen in de blydschap uwes Heeren. Math. 25:23. |
QUÒ FORTUNA ALTIUS EVEXIT AC LEVAVIT HUMANAS OPES, HOC SE SUPPRIMERE MAGIS FELICEM DECET. Sen: Tragoed. 6. |
(a) Math. 21. (b) Wee u, die rijk zijt op den bergh van Sion, ende betrouwen hebt in den bergh van Samarien, hovaerdelijk gaende in t huis van Israël. Amos. 6:1 en vers. 4. (c) In dien dagh, zegt de Heere, zal ik alle paerden tot verbaestheit slaen, ende zijnen berijder tot uitzinnigheit. Sach. 12:4. (d) Ik zal den wagen met vier Paerden vernielen uit Ephraim, ende het Paerd van jeruzalem. Sach. 9:10. (e) Wee den genen, die in Egypten aftrecken ter hulpe, in de paerden hopende, ende betrouwen hebbende op de wagenen. Isai. 31:2. (f) Ubi princeps tanta afflictione plangebat, quis illo flente non fleret? quis illo dolente non gemeret? quando pro gemmato diademate Rex cinerem gestabat in capite, canus pulvere non aetate. Cassiod. in Psal. 50. (g) Quid tam efficax ad curanda conscientiae vulnera, nec non ad purgandam mentis aciem, quam Christi vulnerum sedula meditatio? Bernard. In Cant. (h) Accepisti post baptismum vestimenta candida, ut esset indicium, quod exueris voluptatem peccatorum, et indueris innocentiae casta velamina. Ambros. lib. De Sacram. |
HET LAETSTE VAN DE BLYSCHAP IS DROEFHEIT. |
(a) Alles, dat in de werelt is, dat is begeerlijkheit des vleesches, ende begeerlijkheit der oogen, ende hoovaerdye des levens. I Joan. 2:16. (b) Actor. 9. 2 Cor. 12. (c) Zy hebben voor niet geacht dat gewenschte Land. Psal. 105:24. (d) Tristes esse voluptatis exitus quisquis volet reminisci libidinum suarum, intelliget. Boëtius lib. 3 de Cons. Phil. (e) De mensch en weet niet, of hy des haets, of der liefde waerdig zy. Eccles. 9:1. (f) Latet ultimus dies, ut observentur omnes dies. August. De discipl. Christiana. (g) Esther. 5. en 7. (h) Judith. 12. en 14. (i) Prov. 14:13. (k) Vis nunquam esse tristis? benè vive: bona vita semper gaudium habet. Hugo, lib. 3. de Animo. |
HET HARTE DER WIJZEN IS, DAER DROEFHEIT IS, ENDE HET HARTE DER DWAEZEN DAER BLYSCHAP IS. Eccles. 7:5. |
(a) Fletus est cibus animarum, corroboratio sensuum, absolutio peccatorum, refectio mentium, lavacrum culparum. Cassiodorus. (b) Nobis militandum est quodam genere militiae, quo nunquam quies, nunquam otium datur. Debellandae sunt inprimis voluptates, quae, ut vides, saeva quoque ingenia rapuerunt. Seneca. Epist. 52. (c) Gaet in vrede, ende Godt van Israël wil u geven uwe begeerte, daer gy hem om gebeden hebt. I. Kon. 1:17. (d) Ik heb uw Gebed verhoort, ende uwe traenen aengezien, ende ziet ik heb u genezen, ten derden dage zult gy opklimmen in des Heeren Tempel. 4 Kon. 20:5. (e) Tob. 3 (f) Iudith. 13. (g) Ester. 4. (h) Dan. 13. (i) Se di dentro havrai lo spirito della compuntione, cessarà ogni mal suggestione di fuora. Diego Stella. (k) Sicut impossibile est, compunctionen cordis vigere in deliciis. Chrysost. de Comp. Cordis. (l) Multi sunt, qui in otio quaerunt Christum, et non inveniunt: et sunt, qui quaerunt in persecutionibus, et citò inveniunt. Ambros. de Isaac. (m) Num. 20:11. |
DIE IN TRAENEN ZAEIEN, ZULLEN IN VERHEUGEN MAEIEN. Psal. 125:5. |
(a) Gy Dochteren van Jeruzalem, en wilt niet weenen over my, mar weent over u zelven. Luc. 23:28. (b) Non vi è vista humana, che possa comprendere i dolori, et i tormenti, che ti tormentavano, se non tu Sign. che li patisti. Diego Stella. (c) Luc. 19:42. (d) Joan. 21:33. (e) Hebr. 5:7. (f) 2 Kon. 12:20. (g) Hy sprak al gaende: Mijn zoone Absolon, Absolon mijn zoone, wie mocht my geven, dat ik voor u mocht sterven. 2 Kon. 18:33. (h) Nihil infelicius eo, cui nihil accidit adversi, quia malè judicaverunt Dij de ipso. Seneca. (i) Ziet ik heb u gedaen na uwe woorden, ende ik heb u gegeven een wijs ende verstandigh harte, alzoo grootelijk, dat er niemant uwes gelijk voor u geweest en is, noch na u opstaen zal. Mar noch heb ik deze dingen, die gy niet begeert en hebt, en ook gegeven, te weten, rijkdommen ende glorie, alzoo dat er niemant van de Koningen uwes gelijk en zal geweest hebben in alle voorlede dagen. 3 Kon. 3:12,13. |
IN CONVIVIJ LAETITIA, ETIAMSI QUID TIMORIS HABERE VIDEBAMUR, AMITTIMUS. Hieron: in Ecclesiasten. |
(a) Donec in carne est anima, inter spinas profectò versatur, et necesse est, ut patiatur inquietudines tentationum, tribulationumque aculeos. Bernard. Super Cantic. (b) No es vicio holgarte un dia: pero cosa abominable es gastar la vida en continuos regalos y deleytes. Diego de Estella. (c) Phil. 3:19. (d) Quemadmodum musto dolia ipsa rumpuntur, et omne quod in imo jacet, in summam partem vis caloris ejectat: sic vino exaestuante, quicquid in imo jacet abditum, effertur et prodit in medium. Seneca, Epistola 84. (e) Gen. 40. (f) 2 Kon. 13. (g) Judith. 13. (h) Esther. 7. (i) Marc. 6. (k) Den wijn uit schaelen drinckende, hadden zy geen medelijden over de vernielinge van Joseph. Amos. 6. 6. (l) Toen de dagen der Maeltijden omgegaen waeren, zond Job tot henlieden, ende hy heiligdeze, ende des morgens vroeg op staende, offerde hy brantofferen voor elk byzonder. Job 1:5. (m) Modicus ac temperatus cibus et carni et animae utilis est. Hieron. |
DOOR DE GULZIGHEIT ZIJN ER VEELE GESTORVEN, MAER DIE SOBER IS, ZAL ZIJN LEVEN VERLENGEN. Eccles. 37:35. |
(a) Incassum contra exteriores hostes in campo bellum geritur, si intra civitatis moenia infidians civis habetur. Gregor. Moral. lib. 30. (b) Quicunque gulae indulgent et gaudia ventris sectantur, fiunt hebetes, fumoque ciboborum [= ciborum] (haud secus ac nebula sol) offuscatur eorum ingenium, et nequeunt verum spectare nitorem. M. Paling in Zod. vitae. Lib. 3. (c) Esus carnium, et potus vini, ventrisque saturitas, seminaria sunt libidinis. Hieron. Contra Jovinian. (d) Gen 19:32 (e) Wacht u, dat uwe herten by avonturen niet bezwaert en worden met gulzigheit ende dronckenschap. Luc. 20:34. (f) Fames amica virginitati est, inimica lascivae. Saturitas verò prodigit castitatem, nutrit illecebram. Ambors. in ferm: Quadrag. (g) Dan. 3.24. (h) Gula à Paradiso regnantem expulit: Abstinentia ad Paradio sum revocavit errantem. Ambros. de Jejunio. (i) Hîc erit vobis requies laborum, hîc portus placida manens quiete, hoc patens unum miseris asylum. Boëtius de Cons. Philosophiae, lib. 3. |
ZY BRENGEN HUNNE DAGEN OVER MET WEELDEN, ENDE OP EENEN OOGENBLIK DAELEN ZY NEDER TER HELLE. Job. 21:13. |
(a) De partibus vitae omnes deliberamus, de tota nemo deliberat. Seneca. (b) Allen menschen is gezet eens te sterven. Hebr. 9:27. (c) Exod. 32:28. (d) Marc. 6:22. (e) Nutriendus est pudor, qui quamdiu in animo duraverit, aliquis erit bonae spei locus. Seneca, Epistola 25. (f) Con tantas espadas pelea el Demonio, con quantas personas ataviadas vanamente entran en la dança. Diego de Estella. (g) Samson validus et fortis leonem suffocavit, sed amorem suum suffocare non potuit: vincula solvit hostium, sed suarum non solvit nexus cupiditatum. Messes incendit alienas, sed unius ipse mulieris accensus igniculo, messem suae virtutis amisit. Ambros. lib. 1. de David. Jud. 16. (h) 3 Kon. 11. (i) Scriptura Sacra viros vocare consuevit, qui vias Domini fortibus et non dissolutis gressibus sequuntur. Greg. Moral. Lib. 38. |
NON MULTIS VERBIS OPUS EST, SED EFFICACIBUS. Seneca, Epist. 38. |
(a) Non desinit hostis antiquus transfigurans se in Angelum lucis, deceptionum laqueos ubique protendere, et, ut quoquo modo credentium mentes corrumpat, instare. Leo Papa, Serm. 8. Nativ. (b) Diabolus, quando decipere quenquam qaerit, prius naturam uniuscujusque intendit, et inde se applicat, unde aptum hominem ad peccandum inspexerit. Isid. De Summo bono lib. 3. (c) Isai. 14:14. (d) Ik zegge u, dat yder ydel woord, dat de menschen gespooken hebben, daer af zullen zy reden geven in den dagh des oordeels. Want uit uwe woorden zult gy gerechtvaerdight worden, ende uit uwe woorden zult gy verdoemt worden. Math. 12:37. (e) Rom. 2:5. (f) M. Varro dicere solebat, nullam jacturam esse graviorem, praesertim scienti, quam temporis. (g) Imbibe virtutes, et inania gaudia sperne, sunt animi comites gaudia vera boni. Virtuti operandan est, sine qua amicitiam, neque ullam rem expetendam consequi possumus. Cicero. |
ZALIG IS DE MAN, DIE IN DE WET DES HEEREN ZAL OVERDENCKEN DAGH ENDE NACHT. Psal. 1:2. |
(a) Quid juvat innumeros scire atque evolvere casus, si facienda fugis, si fugienda facis? (b) Perpendo Petrum, considero latronem, aspicio Zachaeum, et nihil in illis aliud video, nis ante oculos nostros posita pei et paenitentiae exempla. Greg. Hom. 25. (c) Succos saluberrimos cautè et sapienter sumere debemus, ne pariter venenum perfidiae sorbeamus. Cassiod. de Instit. Scripturarum. Quò minus legas, non te terreo, dum, quicquid legeris, ad mores statim referas. Seneca. (d) Math. 4:6. (e) Quid autem scripturam dixerim nisi sylvam? Cujus sententias quasi fructus quosdam dulcissimos legendo carpimus, tractando ruminamus. Hugo lib. 3. Didasc. (f) Hablas con Dios, quando oras: pero quando lees, oyes a Dios, que esta hablando contigo. Diego de Estella. |
NIHIL EST GRANDE IN TOTO MORTALIUM GENERE, NIHIL SOLIDUM; SED EXISTIMATIONE MODO MAGNA, MODO PARVA VIDENTUR. Hier: Cardanus de Utilit. ex adveris. |
(a) Si quando fatuo delectari volo, non est mihi longè quaerendus, me video. Seneca. Auriculas asini quis non habet? Persius, Sat. I. (b) Cum bene vivitur, valde timendum est, ne mens, despectis caeteris, de gloria singularitatis elevetur. Gregor. lib. 6. Moral. (c) Desine eadem velle senex, quae voluisti puer. Seneca. (d) Ad questo Regno non sali mai, che non credete in Christo, ne pria, ne poi chel si chiavasse al legno. Dantes Paradisi cap. 19. (e) Qui se volet esse potentem, animos domet ille feroces, nec victa libidine colla foedis submittat habenis. Boëtius de Cons. Phil. Lib. 3. (f) Nemo tam Divos habuit faventes, crastinum ut posset sibi polliceri. Seneca in Thieste. (g) 2 Paral. 32. (h) Dan. 4. (i) I Mach. 7. (k) Hest. 7. (l) Quae est haec potestas, quae solicitudinum morsus, formidinumque aculeos vitare nequit? Boëtius de Cons. Phil. Lib. 2. (m) Loco es el caminante, que caminando a su tierra, dexa el camino, y se queda entre las frescuras, y arboledas, olvidando de su jornada. Diego de Estella. (n) Gloria umbrae similis est, quae insequentem fuit, sequitur fugientem. (o) Nihil aequè tibi proficiet ad temperantiam omnium rerum, quam frequens cogitatio brevis aevi et hujus incerti. Quicquid facies, respice mortem. Hieron. ad Heliodorum. |
TERSTONT ALS ZY GE-EERT ZULLEN ZIJN ENDE VERHEVEN, ZULLEN ZY GELIJK ROOK VERGAEN. Psal. 36:21. |
(a) Flectere si nequeo superos Acheronta movebo. Virg. Aeneid. Lib. 7. (b) Nulla tam astuta et prudens est malitia, quae satis cavere sibi prossit, quin suismet artibus tandem irretiatur. Did. Saav. Symb. XVIII. (c) Door my regeeren de Koningen, ende de wetstelders ordineeren, dat recht is. Prov. 8:15. (d) Iud. 9. (e) Quis igitur illos putet beatos, quos miseri tribuunt honores? Boëtius de Cons. Phil. Lib. 3. (f) Henlieder glorie zal ik tot smaet verkeeeren. Oze. 4:7. (g) Is t zaecke dat gy henlieden hinder doet, zoo zullen zy tot my roepen, ende ik zal haeren roep hooren, ende mijn toorn zal gram worden, ende ik zal u met den zwaerde verslaen. Exod. 22. 23. |
WIE ZIJNEN NAESTEN EENEN STEEN STELT, DIE ZAL HEM DAER TEGEN STOOTEN. Eccles. 27:29. |
(a) Maxime adducuntur plerique, ut eos justitiae capiat oblivio, cum in imperiorum, honorum, gloriae cupiditatem inciderunt. Cic. Lib. I. de Officijs. (b) Wie eenen steen om hoogh werpt, die zal op zijn hooft vallen. Eccles. 27. 28. (c) Hester. 3. en 7. (d) Dan. 6. 12. (e) Zy en zijn met gekomen tot in het paviment des Kuils, de Leeuwen en hebbenze gegrepen, ende zy hebben al hunne beenderen in stucken gebroken. Dan. 6:24. (f) Lento gradu ad vindictam divina procedit ira, sed tarditatem supplicii gravitate compensat. (g) 2 Kon. 17. (h) Ambitio multos mortales falsos fieri coëgit. Sallustius in Catilina. (i) Math. 20:20. (k) Quando una balança sube a lo alto, abaxo la otra: asi ay muchos, que no saben ellos subir, sin abatir y derrocar a otros. Diego de Estella. (l) Satis nobis (si modò in Philosophia aliquid profecimus) persuasum esse debet, si omneis Deos, hominesque celare possemus; nihil tamen avarè, nihil injustè, nihil libidinosè, nihil incontinenter esse faciendum. Cicero lib. 2. de Offic. |
MAGNAE FELICITATIS EST, A FELICITATE NON VINCI. August. de verb. Domini. |
(a) Joan. 1:41. (b) Hoc quidem videre licet, eos, qui antea commodis fuerunt moribus, imperio, potestate, prosperis rebus immutari; spernique ab iis veteres amicitias, et indulgeri novis. Cicero de Amicitia. (c) Non mirum videri debet, quod in infimo statu aliquis consitutus humilis sit; sed illud maximum est, et omni laude dignissimum, ut inter honores et dignitates sedens humilitatis documentum in ipso splendeat. Did: Stella in Lucam. (d) I Kon. 9:2. (e) En 10: 21. (f) I Kon. 28. (g) Davids herte sloegh, om dat hy den boord van Sauls mantel afgesneden hadde. I Kon. 24.6. (h) 2 Kon. II. (i) Segetem ubertas nimia sternit, rami onere franguntur: ad maturitatem non pervenit nimia faecunditas. Seneca, Epist. 80. Luxuriant animi rebus plerunque secundis, nec facilè est aequa commoda mentre pati. Ovid. Artis lib. I. (k) 2 Kon. 31. En los montes de Gelboë murieron los nobles de Israël: y en las honras y prosperidades deste siglo pierden la vida las virtudes. Diego de Estella. (l) Laetitia saeculi est vanitas, cum magna expectatione speratur, ut veniat, et non potest teneri, cum venerit. August. Super Joan. (m) Semper Deus hîc eos vulnerat, quos ad salutem perpetuam praeparat. Isidor. Soliloq. lib. I. |
SAEPE TULIT LASSIS SUCCUS AMARUS OPEM. Ovidius, Amorum lib. ultimo. |
(a) Wien de Heere lief heeft, dien kastijd hy, ende hy geesselt elk Kind, dat hy ontfangt. Hebr 12:6. (b) Hunne krankheden zijn vermenigvuldight, daer na hebben zy gehaest. Psal. 15:4. (c) Maxima omnium tentationum est nullam pati tentationem. Tunc potius existima majores habere tentationes, cum nulla tibi adest. Did: Stella in Lucam. (d) 3 Kon. 10. (e) La tribulacion asseguro la vida en David: y la prosperidad puso en balança la salvacion de Salomon. Diego de Estella. (f) Nullus homo tanta justitia est praeditus, cui non sit necessaria tentatio tribulationis, ad perficiendam vel probandam virtutem. August: contra Faustum. (g) Justis temporalia flagella ad aeterna proficiunt gaudia: Ideoque et justus in poenis gaudere, et impius in prosperitate lugere debet. Isidorus. (h) Saul zeide: Het is openbaer, dat ik dwaesselijk gedaen hebbe, ende dat ik boven maete zeer onwetende geweest hebbe. I Kon. 36:21. (i) Exod. 8:8. (k) Gen. 7. (l) Zaligh is de Man, die de bekooringe verdraegt; want als hy zal geproeft zijn, zal hy ontfangen de Kroon des levens, die Godt belooft heeft den genen, die hem lief hebben. Jac. 1:12. |
IK ZAL SLAEN, ENDE IK ZAL GENEZEN. Deuter. 32:39. |
(a) Qui ab omnibus accipiunt, omnibus ditiores afellus. Hugo lib. 3. Didasc. (b) Ideò Deus felicitatibus terrenis amaritudines miscet, ut alia quaeratur felicitas, cujus dulcedo non est fallax. Aug. Super Math. (c) Omdat gy Gode aengenaem waert, daerom is het van noode geweest, dat de bekooringe u proeven zoude. Tob. 12:13. (d) Zaligh is de Man, die van Godt gestraft wort; daerom en verwerpt des Heeren kastydinge niet. Job 5:17. (e) Aurem cordis tribulatio aperit, quam saepè prosperitas hujus mundi claudit. Gregor. Lib. 26. Moral. (f) Secreto Dei consilio agitur, ut ejus peregrinationis tempore electorum vita turbetur. Idem lib. 23. Moral. (g) I Kon. 16. 17. en 18. (h) 3 Kon. 17. (i) Op dat de grootheit der openbaeringen my niet verheffen en zoude, is my gegeven het steeksel mijns vleeschen, de Engel des Zathans, dat hy my zoude aen mijne wangen slaen. 2. Cor. 12:7. (k) Philemonem interrogavit Aesopus Poeta, quidnam ageret Jupiter? Respondit Chilo: Alta humiliat, humilia verò exaltat. Diog. Laërt. De vita Philosoph. (l) De Heere heeft gegeven, de heere heeft genomen, gelijk het den Heere belieft heeft, alzoo is het geschiet. Job. 1:21. |
NEQUAQUAM MENS AD SUPERNA ATTOLLITUR, SI CURARUM TUMULTIBUS CONTINUÈ IN INFIMIS OCCUPATUR. Gregor: lib. 5. Moral. |
(a) No haze el ave en la tierra mas asiento de lo que la necessidad le fuerça, y lo mas ordinario de su vivir es en el Cielo: Si quieres escaparte de los peligros de esta vida, es menester huir de la tierra. Diego de Estella. (b) Math. 6:26. (c) Gy hebt hem gestelt over de wercken uwer handen. Alle dingen hebt gy onder zijne voeten geworpen. Psal. 8:7. (d) En wilt niet zorgvuldig zijn, zeggende: wat zullen wy eten of drinken, of waer mede zullen wy gedekt worden? Want uw Hemelsche Vader weet wel, dat gy al deze dingen behoeft. Math. 6:31. (e) Zoekt eerst het Ricke Gods ende zijne gerechtigheit, ende alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. vers 33 (f) Exod. 16. (g) De mensch en leeft niet alleen van den broode, maer van elk woord, dat uit den monde Godts gaet. Math. 4:4. (h) Animalia fecit Deus propter hominem, hominem propter se ipsum. Si ergo animalibus ministrat propter hominem, quomodo hominibus non ministrabit propter se ipsum? Chrys: Super Matth. (i) Anima quantò magis circa terrena angitur, tantò in his, quae sunt caelestia, minus videt, eo quod curis suis extra se ducitur. Gregor super Ezech. |
NOS INSENSATI VITAM ILLORUM AESTIMABAMUS INSANIAM, ET FINEM ILLORUM SINE HONORE. Sap. 5:4. |
(a) Por sabio tiene el mundo al que dissimulando sus vicios sabe alcançar honras y dignidades: y por locos a los, que desprecian semejantes vanidades. Diego de Estella. (b) Labi in apertum scelus imbecillitas quaedam est: virtutes simulare mera malitia. Did: Saav. Symb. XVIII. (c) Omnia vel nobilitatis vel honoris insignia, quamvis ad speciem splendida et illustria sint, falsa tamen et inaniam cum sit, nullumque in se, cum vera virtus abest, solidum fructum contineant, à sapientissimo quoque despiciuntur, atque pro nihilo putantur. Hier. Osor. De Relig. lib. I. Pares omnes natura fecit, sola virtus discrimen interponit. M. Z. Boxh. Embl. VII. (d) En ziet zijn aengezicht niet aen, noch de hoogheit zijner lengte, want ik hebbe hem verworpen, ende ik en oordeele niet nader menschen gezicht: want de mensche ziet de dingen, die van buiten schijnen, maer de Heere doorziet het harte. I Kon. 16:7. (e) Hoe schoon zijn uwe Tabernakelen, Jakob, ende uwe Tenten, Israël! Num. 24:5. (f) Vel ex ipso Judice condemnati rei colligatur innocentia. Lod. Vives de Verit. Fidei. Lib. 2. (g) Ne indignemini, fratres, si in mundo mali florent, et vos adversa patimini, quia non est Christianae Religionis in temporalibus exaltari, sed potius deprimi. Augustinus in Serm: de Patientia. |
VIRTUS EST VITIUM FUGERE, ET SAPIENTIA PRIMA STULTITIA CARUISSE. Horatius, Epist I. ad Maecenatem. |
(a) Si voluptas omnes mortales allicit, nullae voluptates sunt cum ijs, quae mente ex notitia rerum capiuntur, ulla ex parte conferendae. Hier: Osorius de Golira, lib. 2. (b) Ubi sapientia, ibi virtus animi, ibi constantia, et fortitudo. Ambros. in Epist. ad Simplic. (c) Nihil in hac vita laboriosius, quàm desiderijs terrenis aestuare: et nihil hic quietius, quàm hujus saeculi nihil appetere. Bernardus in Serm. 6. (d) Quid ardet in inferno, nisi propria voluntas? Quid etiam destruit mundum, nis propria voluntas? Idem. (e) Zoon, begeerende Wijsheit, onderhoud de rechtvaerdigheit, ende godt zal u die geven. Eccles. 1:33. (f) Qui vult igitur sapiens ac beatus esse, audiat Dei vocem, discat justitiam, sacramentum nativitatis suae noscat, humana contemnat, divina suspiciat, ut summum illud bonum, ad quod natus est, possit adipisci. Lact. Firm. advers. Gent. lib. 3. cap. 30. (g) De vreeze des Heeren is het beginsel der Wijsheit. Prov. 1:7. (h) Isai. 14:12. (i) Gen. 3. (k) Gen. 8. (l) In via Dei à timore incipitur, ut ad fortitudinem veniatur. Gregor: lib 2. Moral. (m) Solus est Dei timor, qui mentes corrigit, fugat crimina, innocentiam servat, et omnis boni tribuit facultatem. J. Chrys. In Serm Job. Baptistae. (n) Ista dat iemant van u lieden wijsheit behoeve, die begeere haer van Gode, die allen menschen overvloedelijk geeft, ende niet en verwijt, ende zy zal hem gegeven worden. Jac. I. 5. |
ENNIUS: NEMO ME LACHRYMIS DECORET, NEC FUNERA FLETU FAXIT. Cicero de Senectute. |
(a) Het is beter te gaen tot het klaeghuis, dan tot het huis des blijden maeltijds. Prov. 7:3. (b) Affluentiam ciborum comitari solet insolentia verborum: saturitatem ventris sequitur levitas operis, et vanitas mentis. Hugo. lib. de Claustro Animae. (c) Ab omni Philosophia videtur alienus, qui miserius ducit mori natum, quam nasci moriturum. Erasmus in Epist. ad Jod. Gaverum. (d) Vocantur ante tempus boni, ne diutius vexentur à noxijs. Augustinus. (e) Come larbore linverno è languido senza foglie, ne fiori, ne frutti, ma la primavera si mostra bello, e fruttifero: cosi la gloria di quelli, che dormirono nel Signore, stà hora nascosta nella radice, che è Christo, ma quando verrà la gloria della risurrettione, appariranno i giusti carichi di frutti, e molto gloriosi. Diego Stella. (f) De rechtvaerdige zullen blincken als de Zonne in hun Vaders Rijcke. Mat. 13:43. (g) Wy verwachten onzen Heere Jesus Christus, die hermaken zal het lichaem onzer snootheit, dat gelijk maekende den lichaeme zijner klaerheit. Phil. 3:21. (h) Naturalis est sepulchri horror, si tamen potentior in nobis esset ratio, quam vivendi appetitus, plurimum utique; laetaremur, quando illi fieremus propinquiores. Did: Saav. Symb CI. (i) Beter is de dagh des doots, dan de dagh der geboorte. Eccles. 7:2. (k) Geleid mijne ziele uit de gevangenisse. Psal. 141:8. (l) En wilt niet weenen over my, maer weent over u zelven. Luc. 23:28. (m) Kostelijk is in des Heeren aenzichte de doot van zijne Heiligen: Psal. 115:15. (n) Illi deplorandi sunt in morte, quos miseros infernus ex hac vita recipit, caelestis aula laetificando includit. Isid: lib. 3. de summo bono. |
WEE MY, DAT MIJNE PELGRIMAGIE VERLENGT IS! Psal. 119:5. |
(a) Porque desseamos vivir mucho tiempo en esta vida: pues quanto mas vivieremos en ella, tanto mas pecamos, y quanto es mas larga, tanto el numero de las culpas es mas grande. Diego de Estella. (b) Saepe occasio peccandi voluntatem facit. Icid. de Summo bono. lib. 2. cap. 9. (c) In quo virtus sit, ei nihil deesse ad beatè vivendum puto. Cicero in Paradoxis. (d) Nemo quàm benè vivat, sed quandiu curat, cum omnibus possit contingere, ut benè vivat, ut diu nulli. Seneca, Epist. 22. (e) Quid dulcius aut quietius bona conscientia, quae nec damna, nec verborum contumelias, nec quidquam aliud formidat? Bernardus in lib. de Conscientia. (f) De Veltoverste Similis ordineerde zich zelven dit Graffschrift: Similis leit hier begraven, die wel tot eenen grooten ouderdom gekomen is, doch hy en heeft maer zeven jaeren geleeft. Fr. Heermans Gulde Annot. cap. 5. (g) Een Kind van hondert jaeren zal vervloekt zijn. Isai. 65:20. (h) Ik hebbe begeerte om ontbonden te zijn, ende met Christus te wezen. Phil. I:23. Wie zal my verlossen van het licahem dezes doots! Rom. 7:24. |
IN SEPULCHRO ANIMA VERUM AETERNAE QUIETIS THESAURUM REPERIT. Did. Saav. Symb. CI. |
(a) Dios por el grande amor, que nos tiene, acorta nos la vida, queriendo que sea breve, porque trabajemos poco tiempo. Diego de Estella. (b) Quid in hac vita non experitur adversi? Quas non procellas tempestates que perpetimur? Quibus non exagitamur incommodis? Cujus parcitur meritis? Ambros. de morte Satyri. (c) De mensch wort geboren tot arbeid. Job. 5:7. (d) Quando los hombres vivian con mas simplicidad en el principio del mundo, dava les Dios larga vida: pero como vio que crecia la malicia, y que usavan mal del tiempo, determino de abreviarle. Diego de Estella. (e) Non vider obscuros manes, non transtra Charontis virtus: non Stygij guttura trina canis: Sed secum ad superos animas trahit inclyta sanctas, ducit ubi laetos vita beata dies. (f) Qui desiderat dissolvi, et esse cum Christo, non patienter moritur, sed patienter vivit, et delectabiliter moritur. Augustinus super Joannem. |
QUI SE QUOTIDIE RECORDATUR ESSE MORITURUM, CONTEMNIT PRAESENTIA, ET AD FUTURA FESTINAT. Hieron: Cypriano. |
(a) Gedenkt aen uw uiterste, ende gy en zult in der eeuwigheit niet zondigen. Eccles. 7:40. (b) Vedi di gittare le piume, et vanitadi, che come ali ti portano, e alzano a credere cotesti vani segni di honori, con la santa Meditatione, et Contemplatione della sepoltura, che è luogo delle ceneri, nelle quali hai da risolverti D. Stella. (c) Homo nihil aliud est, quam sperma faetidum, saccus stercorum, et cibus vermium. Post hominem vermis, post vermem faetor et horror, sic in hanc speciem vertitur omnis homo. Bernardus lib. Meditat. Cap. 3. (d) Meditare mortem, qui hoc dicit, meditari libertatem jubet: qui mori discit, servire dediscit. Seneca, Epist. 26. (e) O quam contempta res homo, nisi supra humum se erexerit. Aristot. Epist. ad Alexandrum. (f) Itaque assiduè cogitemus, tam de nostra, quam omnium, quos diligimus, mortalitate. Seneca, Epist. 64. (g) Staet op, ende gaet nederwaerts in het huis Pottebackers, ende daer zult gy mijne woorden hooren. Jerem. 18. 2. (h) Ecce sumus pulvis, sumus ecce miserrima tellus, Et nostri fugiunt, ut levis aura, dies. Greg. Tifernas. (i) Fallimur et caeci, mortem procul esse putamus: Illa tamen medio corpore clausa latet. vs. |
GY DWAES, DEZEN NACHT EISCHEN ZY UWE ZIELE VAN U WEDEROM, ENDE DE GOEDEN, DIE GY BEREIT HEBT, WIENS ZULLEN DIE WEZEN? Luc. 12:20. |
(a) Ubi generalis est de vitijs disputatio, ibi nullius est personae injuria. Hieron. Qui illic offenduntur, ubi nullius aeditur nomen, ij mihi videntur haud multum abesse à muliercularum affectibus, quae si quid in malas faeminas dictum fuerit, sic commoventur, quasi ea contumelia ad singulas pertineat. Erasmus in Epist. ad M. Dorpium. (b) Wy sterven alle dage, ende als wateren vallen wy in de aerde. 2 Kon. 14:14. (c) Non potest malè mori, qui benè vixerit, et vix benè moritur, qui malè vixit. August. de Doct. Chirst. Lib. 2. (d) En vertrekt niet, u tot den Heere te bekeeren, ende en stelt dat niet uit van dage tot dage. Eccles. 4:8. Staet op die daer slaept, ende verryst van den dooden, ende Christus zal u verlichten. Ephes. 5:14. (e) Age Paenitentiam dum sanus es. Si sic agis, dico tibi quod securus es, quia poenitentiam egisti eo tempore, quo peccare potuisti. Si autem vis agere poenitentiam, quando jam peccare non potes, peccata te dimiserunt, non tu illa. August. lib. de Poenit. (f) Math. 20:22. (g) Doen zijn alle de Discipulen, hem verlaetende, gevloden. Math. 26:56. (h) Dan. 5. (i) Nogh veertigh dagen, ende Ninive zal omgeworpen worden. Jon. 3: vers. 4. (k) De mannen van Ninive zullen in het oordeel opstaen met dezen Gesclachte, ende zy zullen dat verdoemen, om dat zy boete gedaen hebben door de Predicatie van Jonas, ende ziet hier is meer dan Jonas. Math. 12:41. (l) Judic. 19. (m) Madruga y toma tu camino con tiempo, haziendo penitencia agora que tienes lugar: si quieres descansar en tu casa, quando viniere la noche. Diego de Estella. |
IN DEN AENGENAEMEN TIJD HEBBE IK U VERHOORT, ENDE IN DEN DAGH DER ZALIGHEIT HEBBE IK U GEHOLPEN. Isai. 49:8. |
(a) Si nous observons celle de la pluspart des Chrestiens, nous trouverons quapres avoir vescu dans une malheureuse insensibilité pour Dieu, et dans des vices énormes, avant que de sortir du monde, ils se confessent, ils reçoivent le saint Viatique, et lExtreme Onction, ils pleurent, ils soûpirent, ils demandent pardon à Dieu, ils avouént leur defordres tou haut, ils invoquent Jesus Christ, et enfin ils meurent embrassant le signe de nôtre Redemption. Cependant lEvangile nous asseure, que le nombre de ceux, qui seront sauvez, est tres-petit; et toutes les Figures des Eleus, qui sont dans lancien Testament, nous montrent la mesme chose. Antoine Godeau. (b) Comme rien ne rend la mort horrible, que ce qui la suit: rien ne la rend bonne ordinairement, que ce qui la precede. Idem. (c) 2 Kon. 19:19. (d) En laet gy hem niet ongestraft blijven; maer gy zijt een wijs man, alzoo dat gy wel weten moogt, wat gy hem doen zult; ende gy zult zijn grijs hair met bloede ter Hellewaert brengen. 3 Kon. 2:9. (e) Qui prius à peccatis relinquitur, quam ipse relinquat, ea non liberè, sed quasi necessitate condemnat. August. de Poenitentia. (f) Math. 25:12. (g) Que esperança puedes tener de vencer, siendo tu menos poderoso, y los enemigos mas fuertes? Diego de Estella. (h) Venturae mortis tempus ignoramus, post mortem operari non possumus, superest, ut ante mortem tempora indulta rapiamus. Sic enim mors ipsa, cum venerit, vincetur, si priusquam veniat, semper timeatur. Gregorius. |
CONSTAT AETERNA POSITUMQUE LEGE EST, UT CONSTET GENITUM NIHIL. Boëtius de Consol. Philos. lib. 2. |
(a) Tob. 5. 23. (b) Mari justè comparatur hic mundus, quia falsitatibus amarus est, fluctibus diabolicis quatitur, vitiorum tempestatibus commovetur. Cassiod. super Psal 44. (c) Wie betrouwen stelt op zijne rijkdommen, die zal vallen. Prov. 11:28. (d) Como el que pone fundamento sobre las aguas, que corren: assi es el, que pone su confiança en las cosas transitorias de esta vida. Diego de Estella. (e) Hieron. Cardanus: Dicebat olim Pater meus, me docens: Reverearis semper Deum; ille enim fons est omnium virtutum: quod si eum deserueris, nullum habebis vitae tuae scipionem, sed in incerto perpetuò vagaberis. Lib de utilitate ex adversis capienda. (f) Vixêre fortes ante Agamemnona multi, sed omnes illachrymabiles urgentur, ignotique longa nocte carent quia Vate sacro. Horatius. (g) De machtige zullen harde pijnen lijden. Sap. 6:7. (h) Hebr. 11:9. (i) Bedrieglijk is de bevalligheit, en ydel is de schoonheit. Prov. 31:30. (k) Si de la hermosura te jactas, eres semejante al muerto, que se precia de la pintura de su sepultura. Diego de Estella. (l) Een zwaere ziekte maekt de ziele sober. Eccles, 31:2. (m) Vanidad es preciarse el hombre de la sanidad de los pies, teniendo en la cabeça herida de muerte: assi eres vano si te precias de la salud del cuerpo, teniendo el anima enferma. Diego de Estella. (n) Doctrina invalida est, quum aliter vivit Praeceptor ac loquitur, et mores sunt doctrinae contrarij: validissima autem est, cum ipse, qui praecipit, actionibus suis eam constabilit et sancit. Lod Vives de Veritate Fidei. Lib 2. (o) Exod. 10:23. |
GLORIA IN EXCELSIS DEO. |
BEMERCKINGEN |
Zijne Discipelen in slaep gevallen. |
Op de Geltzucht van Judas. |
Quid non mortalia pectora cogis, |
Petrus het rechter oor van Malchus |
Magnis excidit ausis. |
De Discipelen vluchtende, daer Christus |
OP DEN |
KERSLIEDT. |
BLADTWIJZER |
1 DE Man, zijnen rugh de schaduduwe en zijn aengezicht de Zonne toekeerende. | Pag. 1 |
2 De Postbode voor de Herberge afstijgend. | 3 |
3 Rebekka in het zien van Isaak haer bedeckende met den mantel. | 5 |
4 De Man met zijnen hamer op den bodem van een ledigh vat slaende. | 8 |
5 Het Beelt, betekende de vier Monarchien, van Nabuchodonozor in zijnen droom gezien. | 10 |
6 Een Beer met eenen Bykorf in zijnen muil, en van eenen zwarm Byen gesteeken. | 11 |
7 De Schilder over zijne schildery het oordeel van eenen Boer hoorende. | 15 |
8 Een booswicht blaezende met stijven adem in eenen bak vol assche. | 17 |
9 Een welschapen Jongeling op het spotten van eenen Kreupel van recht gaen ophoudende, en beginnende te hincken. | 20 |
10 De Man, het roockend Wierookvat in de hand hebbende. | 22 |
11 De Duivel zaeiende het onkruit onder de terwe. | 25 |
12 Een ziecke, de lieffelijcke spijze van zich afweerende. | 28 |
13 Een Peereboom van de Jongers geschut en beklommen. | 32 |
14 Een Jode vindende zijn verzamelt Manna krielende van wormen. | 35 |
15 Een Goutsmit zijne weegschael in de hand hebbende. | 38 |
16 Een Schipper met eenen goeden wind uit de haven schietende. | 42 |
17 Jakob zich kleedende met de ruige Bockevellen van Esau. | 45 |
18 Een Visscher zijne vangst met het net ophaelende, behoud de groote Visschen, en werpt de kleine weder in den stroom. | 48 |
19 Adam in het Paradijs, gebied voerende over de dieren. | 51 |
20 Moyses met een glinsterend aengezicht afkomende van den bergh Sinai. | 55 |
21 Een uitzinnige vallende met eenen blooten degen op eenen hoop volks. | 59 |
22 Een Laurierboom, waer op de blixem nederschiet. | 62 |
23 Een Man, met ledige emmers naer een groot vier gaende. | 66 |
24 Het Lijk van eenen Rijcken op de baer geheven, en by de Lijk staetsie een onvolmaekt gebouw. | 69 |
25 Een zwijn gaende met eenen appel in zijnen Muil. | 73 |
26 Een Pelgrim juweelen koopende. | 76 |
27 Een Kind, zich vermaekende met een schoon vergult Boek. | 79 |
28 Een kostelijk en cierlijk Graf. | 82 |
29 Een Man pluckende eenen doornetak van eenen Roozeboom. | 84 |
30 Een Kind uit zijn Moeders handen eenen appel kiezende voor eenen Diamantring. | 88 |
31 Een tak vol appelen, dreigende [p. 208] te breeken, en in het slijk te vellen. | 91 |
31 De Philosooph Crates van Theben werpende zijnen rijkdom in zee. | 93 |
33 Absalon met zijn hair hangen blijvende aen eenen Eikenboom. | 97 |
34 Een brandende Kaers, waer aen verscheide kaerssen ontsteeken woorden. | 100 |
35 Een moedwilligh Jongeling, gietende zijn water hen verzoekt om een weinig waters. | 104 |
36 De inrydinge van Jesus te Jeruzalem op eenen Ezel. | 108 |
37 Een Kind speelende in een donker gevangenhuis, en de moeder treurigh in eenen hoek gezeten. | 111 |
38 Een krijsschend Hert van Haezewinden bezet en benepen. | 115 |
39 Een Man met zeere oogen, en gietende het oogwater op zijne naekte voeten. | 119 |
40 Jakob zich nederbuigende voor zijnen Broder Ezau. | 123 |
41 Een Kampioen zoo stijf gewapent, dat hi zich tegens zijnen vyand met den degen niet reppen kan. | 127 |
42 Een Os al huppelende van den Slager naer de Slachtbank geleid. | 130 |
43 Een Vrouwe, die de borst, waer in de Kanker is, wort afgezet. | 134 |
44 Een Spiegel, waer in de vlekken van t aengezichte bekent worden. | 138 |
45 Een Kind, rijdende op eenen Rietstok. | 141 |
46 Een keysteen uit eenen slinger door de Lucht vliegende. | 145 |
47 Het Zeestrand door eenen hoogen vloed met vuiligheden bevlekt. | 148 |
48 Petrus in de verheerlijcking van Christus op den berg Thabor. | 152 |
49 De jonge Tobias zijn blinden Vaders oogen met galle bestrijckende. | 155 |
50 Een Huisheer zijne gebuuren, om dat ze hem den brand van zijn huis lesschen, bedanckende. | 159 |
51 Een Oyevaer met eenen Vorsch om hoog vliegende. | 163 |
52 Christus by Herodes aengedaen met een wit kleed. | 167 |
53 Een zwarm Byen langs eene Beek vliegende. | 170 |
54 Een Boom, behangen met sneeu en kegelen. | 174 |
55 Een Postbode met eenen vollen draf de stad, daer hy wezen moet, genaekende. | 178 |
56 Eene Bloem staende in den morgen, stont op haer schoonste. | 181 |
57 De Joodsche Priester de vederen des Vogels, ten Alaer geschikt, op de aschplaetse uit stortende. | 185 |
58 Een Lam van eenen Wolf in den muil gedraegen. | 188 |
59 Een Misdaediger op de pijnbank uitgerekt. | 192 |
60 Een Man op het breeken van zijnen Rietstaf voor over vallende. | 196 |
EINDE. ____________________________ Tot Rotterdam, Gedruckt by Hendrik van Puer, Boekdrucker op de Keysers-gracht, achter Visschers-dijck. 1668. |