J. PLUIMERS[Vignet: fleuron]TE LEIDEN, |
AAN DEN |
Met een vrymoedigen tredt naderen wy met het Tweede Deel der volgeeStige gedichten van den Heer JOAN PLUIMER onder de oogen van uwe WEL [fol. * 3v] EDELHEIT, eenen rechtgeaarden Zoon der EDELEN, dewelken, in het Staats- en Statsbewint volleert, ten heil en nutte van het Gemeen hun leeven sleeten, als zoo veele uitmuntende voorbeelden en krachtige spooren voor uwe WEL-ED., om rustigh hunne gangen te volgen. Wy oordeelden billyk niemant anders deeze Zangen te mogen toewyën, dan uwe WEL-ED. van den Dichter in zyn E. leeven wonderlyk hoog geschat ende gelieft, en die door uw WEL-ED tegenwoordigheit zynen moet en geesten telkens voelde verwakkeren: en MEVROUW UW WEL-ED. GEMALINNE, als de naaste Bloetverwantinne van den Overledenen, die door eenen zorgvuldigen yver blaakte, om die Namaachschap door teedere blyken eener onkreukbare [fol. *4r] vrientschap steets voetzel en nieuwer leeven by te zetten, als de ziel van alle welleevendheit, en het eige steunfel der menschelyke maatschappye; en die weder van HAAR WELED. zyde met gelyke achtinge en gepaste tegenbetuiginge is beantwoort geworden. Oorsteelende vleieryen en walglyke loftuitingen, het eige werk der ydele en wufte Geesten, wachten uwe WEL-EDELHEDEN niet van ons, als die gewoon zyt het laffe te wraaken, en het weezentlyke op den rechten prys te zetten: terwyl wy ons verzeekert houden, dat onze dankbaare erkentenisse in het opofferen van dit fraaje Dichtwerk, naar uw WEL-EDELHEDENS gewoone bescheidenheit, met gunstige oogen zal beschouwt worden. [fol. *4v] Onze hartgrondige wensch is, dat het den Oneindigen behage uwe Wel-edelhedens levensdraat noch veele jaaren in zyn gunst te rekken, en met allerlyë zeegeningen en welvaart al het uwe, inzonderheit uwe Kinderen, die dierbare Juweelen van een gezeegent huwlyksbedde, te overstorten, en ons het vermoogen te geeven, om te toonen, hoe wy onveranderlyk zyn, |
VOORREDEN |
Mogen veele vermaarde Gewesten en Koningryken thans roemen ep de vruchtbaarheit van braave Geesten en schrandere Vernuften, die, voornamentlyk door kunstige Gezangen, doorzaait met aardige en hartstreelende vindingen, hunne Lantgenooten veel nut en vermaak toebrengen, ons schoone Nederlant is geenzins van dat geluk misgedeelt, t welk en in de voorgaande en in deeze tegenwoordige Eeuw een uitmuntende Zangbergh verstrekt, waar op ontelbare wakkere Dichters ten reye gaan, die door hunne fraaye vaerzen zelfs Uitheemsche Mogentheden uitlokken, en alle Kunstbeminnaars in eene diepe verwonderinge wegrukken. En wat Stat is er tegenwoordig in de zeeven vereenigde Lantschappen te vinden, die niet op keur van Zangeren en Zangeressen mag boogen, die de wyde waerelt van hunne verbaazende Zangklanken doen weergalmen ? zoo dat; al wat het vermaart Griekenlant, het moedig Rome, het aloud Egypte, en andere beroemde Volkeren ooit uitleverden, alles in het kleine Nederlant, als in een bundel, vervat en opgeslooten is: Daar herleeven HOMEER en VIRGYL, en andere Heldendichters, zelfs in de zangen der geener, die, ontbloot van de kennisse der uitheemsche spraaken, anders het noodige vereischte voor de edele dichtkunde, alleen in hunne moedertaale hunne Gedichten opzongen, en met hen om den Lauwerkroon streeden, terwyl ondertusschen de geleertste Mannen en verheevenste Geesten naar die eere dongen, om met hen eene ongeveinsde vrientschap aan te kweeken, en door eenen gemeenzamen omgang nauwer aan zich te verbinden. Zoo gelukkig was ook de Heer JOAN PLUIMER, dewelke, onze aanpryzinge niet behoevende, al lange den naam van eenen grooten Dichter heeft weggedraagen, waar aan zyne zoetvloejende Gedichten, in het jaar 1692 uitgegeven, het zegel stryken. Zagh men hem niet toegerust met de kennisse van vreemde taalen, waar over hy zich dikwils by zyne gemeenzaamste Vrienden beklaagde, de wytberoemde Heer P. FRAN- [fol. **1v] CIUS, Hoogleeraar der Welspreekendheit en Grieksche Taale in de verwaarde schoole te Amsterdam, zette echter dusdanig een hoogen toon op zyne snaaren; Noch is uw Boek by elk geacht, geërt, Al hebt gy noch Latyn noch Grieks geleert, t Is enkele natuur, het schoonst van allen, Dat uit uw pen is op t papier gevallen. Met wat smaak, met wat greetigheit zyne Gedichten van alle Taallievenden en verheeve Dichters ontfangen, en op heur rechte prys gezet zyn, getuigen alle Kunstbeminnaars: waarom ook de uitmuntenste Mannen en grootste Dichters, om zyn glimmend dichtvuur des te sterker te doen ontbranden, door hunne aanpryzingen en verheffingen zyner gezangen hem steets nieuw voetzel verschaften, en zynen geest door minzaame onderwyzingen opspoorden, om op dat gebaande pad yverig voort te treeden. Onder deezen muntten uit de voortreffelyke Heeren WOLZOOGEN, FRANCIUS, BROEKHUIZEN, ANTONIDES, enz, die zyne oprechte vrientschap hoog waardeerden, en, om zynen ronden en ongeveinsden imborst en gulhartige beleeftheit, gepaart met eene verwonderenswaardige vriendelykheit en ernsthaftigheit, zich wonderlyk met zyn gezelschap vermaakten, waar onder den Wel Ed. Heer HOOFT, Drossaart van Muiden, enz., boven allen de voorrangh toekomt, gewoon van den Muiderbergh zyn Parnas te maken, en doorgaans yder jaar op zyn Ed. geboortedagh alle die genoemde Mannen, beneffens een groot aantal van allerleye Verstanden, te vergasten, die elk om t zeerst door hunne zangen naar den eereprys dongen, om den naam van dien grooten Drossaart te vereeuwigen, en zynen welverdienden lof door de Luchtbodinne te doen omvoeren. Het mocht zelfs onzen Dichter gebeuren zeer gemeenzaam om te gaan met den grooten VONDEL, dien gelukkigen Volbouwer der nederlantsche spraake, eene veilige baak voor alle Zangeren, door zyn vergode Poèzy al lange der sterflykheit onttogen: mecrmaalen betuigde de Heer PLUIMER met alle hartelykheit, hoe veel hy VONDELS onderwys in de Dichtkunde schuldigh was, gelykerwys hy, naa het overlyden van dien Prins der Dichteren, altoos eene zuivere eerbiedenisse voor s Mans nagedachtenisse badde; en wie onder de Dichters en Zangers eerbiedight niet den Naam van VONDEL? Hoe veele doorluchtige Verstanden eene vertrouwelyke vrientschap met zyn [fol. **2r] E. trachtten te onderhouden, is door brieven en gezangen van de beste Dichteren meermaalen uitgeblaazen. De Heeren VOLLENHOVEN, MOONEN, HOOGSTRATEN, de BRANDEN, ROTGANS, ZEEUWS, en anderen, konden zich nooit genoegh in zynen vrolyken geest en heuschen imborst verzadigen. Zelfs Onbekenden parstten hem door hunne ernstige aanzoekingen nu en dan een Lofdicht af: dus zong de Heer KEMPHER, die geestryke en zoetvloeiende Dichter, zyn E. toe; |
En wat zwyge ik van de beroemde Juffr. KATHARYNE LESCAILLE, die, achtervolgens het getuichenisse van den Heer Dr. D. V. HOOGSTRATEN, door haare mannelyke Poëzy veele Mannen beschaamt heeft? Die geestryke Dichteresse gaf meer dan eene preuve van haare hoogachtinge voor zynen verheeven geeft, en zong zynen roem met onnavolgbre toonen: dus valt zy al vraagende uit; Wie zoude u volgen? wie? en niet in moed bezwyken? Terwyl gy voorstreeft, en alle andren naa laat kyken, Op eigen wieken dryft als dAgrippynsche Zwaan. En wie, die zyn gezelschap zocht en genoot, keerde niet, altoos welvoldaan, van hem weder te rug? wie stondt niet door verbaastheit en verwonderinge opgetoogen, wen zyn E. eenige vaerzen van HOOFT, VONDEL, of van latere Dichteren opsneedt? die door het leezen als een nieuw leeven ontfingen. En wie overtrof hem in eerbied voor den Oneindigen, zyn H. woort, en zyne Heilboden? zeedigheit met deucht gepaart, en een waare achtinge voor alle geleerde Mannen, muntten altoos in zyne [fol. ***1r] handelingen uit. Wiert hy over zyne Gedichten gepreezen, hy wees dien lof zeedig van de hant, achtende altyt eenen anderen uitneemender dan zich zelven. Hy was een Man van eene rustige gestalte, uit wiens minzaame oogen een achtbaar vuur straalde, en scheen eenen hoogen leeftyt te zullen bereiken, zoo niet de pyn van steen en graveel, onder welken last zyn E. meer maalen verzuchtte, hem te met zyne krachten deede verminderen; hoewel zyn vaardigh begrip, zyn vrolyke aart, zyn hoop en vertrouwen op den rykdom van Godts overdierbare genade, en eene stille gelatenheit onder de tuchtende hant des Alderboogsten, tot den lesten snik van zyn leeven zich blaakende vertoonden, streevende wel gemoedt op Zerufyne pennen ten Hemel in, alwaar by met de vlekkelooze Geesten de eeuwige Halleluaas opzingt, en die onvatbare Heerlykheit van naby bespiegelt, waarvan hy hier slechts eenige flauwe straalen genoot. Meermalen hebben veelen naa zyn overlyden getracht verscheide zyner Gedichten by een te verzamelen, en door den druk de waerelt meede te deelen, en waarlyk jammer ware het geweest, hadden zy in den nacht van vergetelheit moeten begraven geworden zyn; doch dat geluk is voor ons bewaart geworden, die door eene naarstige inzameling gepoogt hebben alles by een te brengen, wat door de Penne van den Zal. Overledenen ontworpen was, en wy maaken ons sterk, dat wy genoegzaam alles zyn machtig geworden. Echter, wy doenze het licht niet zien op eenen lossen gront, maar naa dat wy ze alvorens bet oordeel van braave Dichteren van onzen tyt onderworpen hebben: indien zich hier of daar eenig onderscheit tusschen het eene en het ander Gedicht mocht opdoen, schoon men nochtans de geest van den Heere PLUIMER over al zal zien door straalen, schryve men zulks volkomen toe aan de laaste hand ontbreeking van den Overledenen. De Bescheide Leezer zal geen Gedichten in dit tweede Deel vinden, van die reets gedrukt zyn in t Eerste Deel 1692. behalven pag. 83. op den Heer Lt. Admiraal M. DE RUITER, die wy, en in styl, en in zin, en in soetvloeïen der Poëzy, na t gemeen oordeel, beter vindende, en door den Dichter zelfs veranderdt, in ons Tweede Deel hebben ge plaatst. Lees pag. 11. voor Domist, Domis. Voor het overige verzoeken wy verschooninge van alle misslagen (zoo der by geval gevonden wierden) van spellingen, letteren, en t geen dit werk eenige onvolmaaktheit mochte byzetten, yder leeze zonder vooroordeel; en doe de bevallige Dichtkunde in vollen luister ryzen! |
IN POËMATA VERNACULA |
t ZELFDE, |
OP HET TWEEDE DEEL |
OP HET TWEEDE DEEL |
OP HET TWEEDE DEEL |
OP DE DICHTKUNST |
OP HET TWEEDE DEEL |
J. LAKEMAN. |
VERJAAR-DICHTEN |
AAN |
AAN JUFFROUW |
AAN DE EDELE VROUWE, |
AAN DEN WEL EDELE GROOT ACHTBARE |
AAN MEVROUWE |
AAN DEN HEERE |
AAN DEN HEERE |
OP HET VERJAAREN |
AAN DEN |
AAN DEN HEERE |
Q. HORATIUS |
AAN |