MEt het openen van het Tooneel verschynt Andries Allertsz. Oud Gouverneur der stad Leiden, die alle mogelyke vlyt aanwend, om dezelve voor t aankomen der Spaansche magten te verhoeden, die in aantocht zyn; onderwyl doet hy de poorten sluiten, en hem komt ter ooren, dat Eduard Chester, Engelsch Commandeur, niet wel handeld, houd hem en zyn volk buiten, die te onvreden vertrekt. Mits komt daar een gedeelte van t leger aan, en zyn bezig hun dapper te verschanssen. Hy valt dan, met zyn byhebbend volk, daar op uit, om een aanslag te doen, maar mislukt; raakt doodelyk gekwetst, laat van zyn volk, en sterft: Klaas Keth, zyn Luitenant, met eenige verstrooide, vinden en draagen hem binnen. Hier op naderd de Veldoverste Fr. Baldeo, Carion, Allonso, Sichem, met de rest van het leger, maaken hun dapper vast, roemen op gepleegde moorderijen, zweeren (zo de Stad niet gewillig in haar handen komt) zulks aan haar mede te plegen. Die van binnen, niet als alle onheil beöogende, verkiezen tot nieuw Gouverneur, den wel edelen Johan van der Does, Heer tot Noordwyk, enz. die yder aanmoedigd, en de gelegentheid voorsteld. Mits komt Kees Louwen, een Boer van Zoetermeer, (ter nood) de stad in vlugten, die de buiten ellenden bekend maakt: dit ontroerd Duivenvoorde, die zich hier over beklaagd: dies komt van der Werf, Raaphorst en Broekhoven by hem, en overwegen de zaak, doen een eed. Daar werd een vyandlyke [fol. A2v, p. 4] Brief gevonden. Men raakt oneens. Leiden, deerlyk zuchtende over den staat der Burgery, en komste van Carion en zyn Trompetter, die de stad opeischt, dan werd afgeslagen: dit aangediend zweerd men het te vergelden. Die van binnen doen een uitval, krygen een Schans in, vinden buit: dit geeft wel wat moeds, maar den honger neemt toe, zo dat men genoodzaakt is, Honden, Katten, Ratten, Muizen, en diergelyke onnuttigheden te eeten: daar komt tyding van ontzet, maar raakt t hert niet: men muitineert, het troosten helpt niet. Leiden beoogd hoe langer hoe meer de ellende, niet alleen Honger, maar, daar by, geslaagen met Pest, Tweedracht, en diergelyke plaagen, als t zinneloos geloop der Burgeren door de straaten, die vander Werf met een ongemeene troost te moed stapt, en yder weer doet na huis en wacht keeren. Carion weder met zyn Trompetter voor de wal, wachtende (op t voorgaande verzoek) bescheid, dan moet vertrekken. Hier op Baldeus, Allonso verbaasd uit, Carion met drie of vier Boeren, t wassende water te stutten. Men roept de Oversten van t leger by een, met last een ieder in zyn quartier, om de stad te bestormen. Dit komt (door een byzondere beschikking) ter ooren een edele Jonkvrouw (ten huuwelyk verzocht van den voorsz. Baldeus, en namaals met hem wettelyk getrouwd) hier Amelia genaamd, van grooten huize, die, zo deugdelyk als schoon, uit liefde tot het Vaderland, in der yl uit s Gravenhage by hem in t leger reist, brengt te weeg, dat hy t stormen staakt, ende last yder in zyn oude [fol. A3r, p. 5] form te trekken, beloofd haar met eeden de stad geen leed te doen, neemt afscheid, en doet haar gelei tot de Horenbrugge. Een Soldaat binnen, schiet een van buiten ter neêr, hier op Van der Does, van der Werf, met een gevolg van Burgeren op de wal, bespeuren een ontzet teken; een Duive brengt de brieven; de Stadt raakt vol moeds. Dit klinkt Baldeus, ende de zyne, wonderlyk in het oor: het water ryst, de stad werd verlaaten: Boysot met zyn magt naderd: een Weesjongen (op iets gezien te hebben) uit, komt weder in, verzien met Haring en Brood, als een teeken van des Stads ontzetting, werd van van der Werf, Duivenvoorde, Raaphorst en Broekhoven, blydelyk ontfangen: men doet poorten en sluizen open. Boysot raakt binnen. Leiden verblyd, hier op uit, van der Does, van der Werf, Raaphorst, met een gevolg van Burgeren, ontfangen Boysot, vereeren hem met een goude keten. Prins Willem de eerste komt op dit gerugt in de Stad, en werd aldaar heerlyk ontfangen, en begiftigd de Burgery met veel Privilegien. |