Onder de merkwaardige gebeurdtenissen, in welken de trouw en dapperheid onzer Voorvaderen, ter handhaavinge der Burgerlyke en Godsdienstige Vryheid, by de grondlegging van ons gezegend Gemeenebest uitblinken, verdient zekerlyk de dappere verdediging der Stad Leyden eene der eerste plaatsen. Hierom is, ter gedachtenisse van dit Staatsheil, in die Stad een jaarlyks plegtig Dankfeest ingesteld. Wy mogen thans, in den jaare 1774, het tweede Eeuwgetyde van Leydens Verlossing beleeven; en niet alleen elk ingezeten van die plaats, maar ook ieder rechtgeaart inwoner van ons Gemeenebest, heeft reden om de wonderbaare bescherming des Allerhoogsten in de verlossing van Leyden te danken, en zich, in die redding, over de redding van het Vaderland ongeveinsd te verheugen.
Al voor langen tyd is my het beleg van Leyden als eens geschikte stoffe ter dichtöeffeninge voorgekomen; en by de nadering van deszelfs tweede Eeuwgetyde besloot ik myn kunstvermogen daaräan te beproeven; en den braaven Burgemeester van der Werf, als een waardig voorbeeld van een regtgeaart Vaderlander en Regent voor te stellen.
Behalven van de Nederlandsche Geschiedenissen en de Beschryving en Historie der Stad, de Latynsche Gedichten van Janus Douza, en de naauwkeurige Werkjes van Zonhoven en Aldekerk, heeft het my mogen gebeuren gebruik te maaken van verscheidene schriftelyke aanteekeningen, die onder eenige oude en voornaame Familiën van Leydsche Regenten berustende waren, en my vriendelyk zyn medegedeeld; waarvoor ik de edelmoedige Begunstigers van mynen arbeid thans openlyk dankzegge.
t Zal, vertrouw ik, veelen myner Leezeren niet onaangenaam zyn, uit die berichten eenige byzonderheden aangaande den vryheidlievenden Burgemeester van der Werf te verneemen. Zyn Vader, Adriaan Vermeer, Lauwrens Maartenszoon, was Leeraar der Doopsgezinden; en is te Haarlem, werwaart hy zich begeeven had, om voor de gemeente aldaar te prediken, in den jaare 1537 om zyn geloof onthalsd; nalaatende eene Weduwe en vier Kinderen: [fol. *4r] Adriaan, Pieter, Nicolaas, en Barbara. Onze Burgemeester Pieter Adriaansz. van der Werf (welken toenaam hy waarschynlyk verkregen heeft uit oorzaake van de groote Werf, die by zyn Zeemtouwery lag, en van waar zekere straat te Leyden nog den naam van Werfstraat draagt,) was geboren in den jaare 1529 . In den beginne van het jaar 1568 is hy, nevens zyne twee Broederen en veele andere welmeenende Lieden, om den Godsdienst, en uit vreeze voor den Hertog van Alva, naar Embden gevlucht; en, nevens zyn broeder Nicolaas, op den 31sten Augustus des zelfden jaars door dien Hertog gebannen, met verbeurtverklaaring hunner goederen. Naderhand is hy, in den jaare 1570, 1571 en 1572 Commssaris geweest van den Prins van Oranje, Willem den eersten, in Holland; en heeft zich in deeze en menigvuldige andere Commissiën, niet zonder merkelyke schade aan zyne goederen, en zelfs meer dan eens met het uiterste gevaar van het leven, altoos zeer yverig gekweeten ten nutte van t Gemeenebest. Geduurende de beide Belegeringen, in de jaaren 1573 en 1574, was hy voorzittend Burgemeester der Stad Leyden; en heeft vervolgens nog tienmaalen de zelfde waardigheid bekleed. Tweemaalen is hy een Lid der Staaten van Holland geweest. Ook heeft hy, genoegzaam tegen zynen dank, toen in 1585 het Collegie van Gecommitteerde Raaden wierd opgericht, daar in zitting moeten neemen. Vervolgens nog in verscheidene gewigtige Commissiën gebruikt zynde, is hy overleden den 5den January, in het jaar 1604. nalaatende, van zyne eerste Echtgenoote, Aefjen Lauwrens, twee Zoonen en eene Dochter: Adriaan Pieterz, naderhand, veertig in Raade, Burgemeester, en Ontfanger van de Gemeenelands Middelen; en Dirk, en Elizabeth. By zyne tweede Echtgenoote, Ida van Tol, had hy geene kinderen. Uit zyne derde Echtgenoote, Maria Duyst van Voorhout, wierden hem twee Zoonen en twee Dochters geboren; Frans Duyts, naderhand Schepen; Adriaan, Geertruid, en Clara, gehuwd aan Bartholomeus van Assendelft, zoon van Jan Bartholomeus van Assendelft, en Lucia van Banchem, by wien zy drie zoonen heeft nagelaaten: Jan, Pieter, en Adriaan; die, ter eere van hunnen Grootvader, Pieter Adriaansz van der [fol. *4v] Werf, een wit marmeren grafteeken hebben opgericht; waarschynlyk in den jaare 1660, in de Hooglandsche of St. Pancras Kerk; alwaar hetzelve heden nog gezien word.
t Is, dunkt my, onnoodig wegens de dichterlyke vryheid, die ik gebruikt heb, van den Bevelhebber Valdez en Jongkvrouwe Magdalena Moons binnen Leyden te brengen, voor den kundigen eenige verdediging te maaken; en ik vleie my, dat men, het stuk geleezen hebbende, over deeze schikking voldaan zal zyn.
Noodig is het dat ik van Jongkvrouwe Magdalena Moons iets zegge, dewyl zy het ongeluk gehad heeft, dat door haat of onkunde haare weldadigheid en trouw met smaad beloond is; terwyl echter haare deugd en verdienste recht gedaan is door Strada, Aldekerk, Zonhoven; en byzonderlyk in zeker geschrift, enkel ter haarer verdediging uitgegeeven, achter de korte Historische Aanteekeningen wegens de Belegeringen van Haarlem, Alkmaar, en Leyden. Hieruit blykt, dat gemelde Jongkvrouwe afkomstig is geweest, van Vaders zyde, uit eene deftige Hollandsche Familie; en van Moeders zyde, uit een adelyk Brabantsch Geslacht. Haar Vader was de Heer Pieter Moons, ten tyde van Karel den Vyfden Ontfanger Generaal van s Keizers beden over Holland, en tevens Raadsheer van zyne Majesteit. Haar oudste Broeder, ook Pieter Moons genaamd, bekleedde onder Philippus den Tweeden het Ampt van Raadsheer in den Hove van Holland, nevens meer andere waardigheden; en was een man van groot gezag en achting. Zy woonde, nevens haare Moeder en nog een Broeder en Zuster, in den Haage, geduurende de Belegering van Leyden; alwaar Valdez haar ten huwelyk verzogt; over welk verzoek door haare Familie veel zwaarigheden wierden gemaakt wegens de omstandigheden des tyds. Dan de gemelde Jongkvrouwe, omtrent dertig jaaren oud zynde, liet zich eindelyk door het aanhouden van Valdez beweegen in zyn huwlyksverzoek te stemmen. Doch de voltrekking van dien echt wierd uitgesteld, om de belemmering door het Beleg van Leyden veroorzaakt, het welk Valdez druk bezig hield. Deeze Bevelhebber, zich, langer dan hy gedacht had, door de dapperheid der Leydenaaren [fol. *5r] opgehouden ziende, en nu voorgenomen hebbende door eenen algemeenen storm de Stad te dwingen, verzocht des daags te vooren, in den Haage, nevens verscheiden aanzienlyke Lieden, zyn verloofde Bruid en haare Familie op een maaltyd; waar hy, door haare ongewoone treurigheid getroffen, met aandrang de redenen van dezelve verzocht te mogen weeten; waaröp zy hem vryuit verklaarde, dat zyn voorneemen om Leyden te bestormen daarvan de oorzaak was; dat zy in de Stad veelen haarer naaste Magen had woonen, wier lot haar na aan t harte lag, en welke ongetwyfeld verloren waren, indien de Stad stormenderhand overging. Dat zy een afkeer had van bloedstorting en geweld; en dat hy, indien hy haar waarlyk beminde, moest afzien van t bestormen eener Stad, die hem binnen weinig dagen van zelve moest in de handen vallen; en eindelyk, dat hy nooit haare hand verwerven zou, indien hy de Stad op haare gebeden niet verschoonde. Door welken krachtigen aandrang, door traanen ondersteund, hy, die haar teder beminde, haar met eede zwoer van den storm te zullen afzien; t geen, den tyd rekkende, onder den Goddelyken zegen de behoudenisse van Leyden geweest is. Valdez, na het opbreeken van het beleg, eerst naar Utrecht, en vervolgens naar Brabant geweken zynde, hield van daar met brieven aan, dewyl het hem niet mooglyk was naar Holland weder te keeren, dat zyne Bruid mogte gebragt worden ten huize van haare gehuwde Zuster, te Antwerpen; in welke Stad zy, door eenigen haarer Bloedvrienden geleid zynde, haar huwelyk met Valdez plegtig voltrokken heeft, in t byzyn haarer aanzienlyke Magen, aldaar woonachtig. Na het overlyden van Valdez, in den jaare 1580 of 1581, heeft zy zich wederom naar Holland begeeven; en is, na eenigen tyd weduwe gebleven te zyn, weder gehuwd aan Jongkheer Willem de Bye; die eertyds Edelman van Willem den Eersten, Prins van Oranje, geweest was; met wien zy eenige Jaaren in huwlyk geleefd hebbende, en ten tweedenmaale weduwe geworden, weder in huwelyk getreeden is met Jongkheer Juriaan van Lennip, een Kleefsch Edelman, van veel aanzien; met wien zy op het Huis te Werve, hem aangestorven, en gelegen te Voorburg by den Haage, eenige jaaren gewoond heeft, en daarna met haa- [fol. *5v] ren Gemaal te Utrecht hun verblyf genomen hebbende, is zy aldaar in hoogen ouderdom, zonder kinderen na te laaten, overleden.
Wat de Afbeeldingen der vyf Hoofdpersoonadiën van dit Dichtstukje betreft, die de Heer Pieter Meijer, met overleg van ons en andere goede Vrienden, uit hoogachting voor de verdiensten onzer Voorvaderen, heeft laaten vervaardigen, om voor of in hetzelve geplaatst te kunnen worden; dezelven zyn door den beroemden Houbraken, naar de bekende oude groote prenten gesneden: dat van Van der Werf door Philippe, en die van Jongkvrouwe Moons, Valdez, van der Does, en Boisot, door Cornelis Visscher gegraveerd; allen naar origineele afbeeldingen, en door Petrus Scriverius uitgegeeven, in den jaare 1649.
De Burgemeester van der Werf schynt in een ander gewaad verbeeld te zyn dan de Burgemeesterlyke tabbaard; een soort van toga, van zwart laken, van vooren ter wedezyde omgeslagen, en die omslagen ten voeten toe gevoederd met zwart satyn; verder met naauwe mouwen en opene armsgaten, waar men somtyds de armen doorstak, zonder de mouwen te gebruiken; ter wederzyde van het slinker zakgat van den tabbaard, hechte men met groote zilvren Romeinsche letteren den naam van Leyden: en dus was de kleeding van Schout, Burgemeesteren en Schepenen van dien tyd; en is nog by sommige plegtige gelegenheden in gebruik.
De kleeding, in welke Magdalena Moons is afgebeeld, naar het origineele schildery, toen berustende, nevens dat van haaren Gemaal, Francisco de Valdez, in het kabinet van haaren Broeder, den Raadsheer Pieter Moons, verstrekt ten bewys van haaren rang; zynde dit het gewaad der aanzienlykste Vrouwen van dien tyd; naar een gebruik, waarschynlyk hier uit Vrankryk overgekomen; gelyk blykt uit afbeeldingen in Les Monumens de La Monarchie Françoise, van B. Montfaucon; waarin Elizabeth van Oostenryk, gemalinne van Karel den Negenden, Koning van Vrankryk; en de Hertoginne van Montpensier, op de zelfde wyze gekleed zyn, in t jaar 1570. Zelfs schynt die kleeding reeds vyftig jaaren te vooren aan de Spaansche Vorstinnen eigen geweest te zyn; gelyk in het bovengenoemde Werk blykt, uit de Afbeelding van Eleonora van Oostenryk, [fol. *6r] Zuster van Keizer Karel den Vyfden, en gemalinne van François den Eersten, Koning van Vrankryk.
De Afbeelding van Valdez is in de Spaansche kleeding van dien tyd; en die van Van der Does en Boisot vertoonen de oude Hollandsche Krygsmans kleedinge der Bevelhebberen; de Burgers droegen een pansier en yzeren hoed, musket en forket; die spietsen voerden, droegen een harnas met een krop en morion. Het gewaad der Weezen van Leyden was toen eenigzins anders dan tegenwoordig. De Jongens waren gekleed in roode Wambuizen, waarschynlyk van Leydsche karsaai; behalven de slinker mouw, die wit was, hebbende aan de schouderen, of by het aanvoegsel van den arm by het lyf, een dikke naad of rol, tot onder den arm toe omloopende. Voorts een vry wyden rooden broek, roode kousen, zwarte schoenen, en een zwarten hoed. Gelyk blykt in zeker kaartboek van Landeryen, de Weezen van Leyden toebehoorende, gemaakt by Simon Arentsz Bruiningen, gezwooren Landmeeter van Rynland, in den jaare 1593.
Ten besluite hoop ik dat myne poogingen, om myne Tydgenooten by deeze plegtige gelegenheid aan de deugden onzer Voorvaderen, en aan de weldaaden door den Allerhoogsten hen bewezen, die de grondslagen zyn van het heil dat wy thans genieten, te doen gedenken, hen niet onaangenaam zullen zyn. De zelfde krachtige Arm, die Leyden verlost heeft van het geweld eens magtigen Vyands, bewaare, eeuw uit eeuw in, ons dierbaar Vaderland by het onwaardeerbaar genot van Vrede en Vryheid! |