DE
[Vignet: Nil Voléntibus Arduum].TE AMSTERDAM, |
OP HET |
Den Ed. HEERE |
MYN HEER, DE ongemeene hoogachting, die ons gantsche Kunstgenootschap van Uw Ed. doordringende kénnis, én lóffelyke deugden heeft, én de byzondere verpligting, waar door eenige van het zélve aan Uw Edelmoedige beleefdheid verbonden zyn; vereischten wél, dat wy U Ed. een heerelyker stuk wérks, als dit Blyspél, kwamen opófferen. Maar de gestéltenissen des tyds, én de saamenloop der gelégenhéden, hébben ons tót nóch geweigerd, een Koninklyk Treurspél, met barning van hévige hartstógten, én bloedige voorvallen gestóffeerd, óf een aanzienlyk wérk van anderen inhoud, naar de maate onzer krachten uitgevoerd, voor den dag te laaten komen. Wy zyn derhalven genoodzaakt geweest, van den nood eene deugd te maaken, én onze érkéntenis, die geen langer uitstél scheen te moogen lyden, te [fol. *3v] doen blyken, met Uw Ed. Achtbaare naam op t voorhoofd van dit Blyspél te prénten. Want, alhoewél ons niet onbewust is, hoe vérre de laage stóf, én styl van dusdaanig een Tooneelstuk verscheelt, én niet te vergelyken is by de grootsheid, én hoogdravendheid van eene Treurstóf, én dat die zélve zo veel te minder de hoogheid uwer waardy, én het gewigt onzer schuldige dankbaarheid opweegen kan, zo verhoopen wy nóchtans, dat, gelyk onze Blyspélen van de Gelyke Twélingen, én het Spookend Weeuwtje, by de Kunstkénners niet minder aangenaam zyn geweest, als onze Treurspélen van Agrippa, óf De Gewaande Tiberinus, én Orondates én Statira, dit Blyspél, door zyne natuurlyke aartigheid, én voeglyke sieraaden, van dat geluk niet min misdeeld zal worden, én U Ed. méde niet mishaagen. Te meer; alzo des zélfs inhoud, én geschiedenis, die eenigsins uit het Spaansch, én Fransch ontleend, én naar onzen hédendaagschen tyd, én zéden geheel gepast, én veranderd is, in geestigheid, én woelende wérklykheid voor de voorgaande niet behoeft te wyken: Behalven de vloeijendheid, én nieuwigheid van de maat, én het rym der vaerzen, die niet altyd eene streek van langte, én ryming gegeeven is; maar zo, als t vallen wilde, nu lang, nu kort, én dan naa élkanderen, dan over s hands, gerymd zyn; gelyk ons weetens nóch nooit in éénig Néderduitsch Tooneelstuk gepleegd is geworden. Om deeze, én andere rédenen, hebben wy niet ongeraaden gevonden, dewyle reeds voor weinig Jaaren, door een Lid van ons Kunstgenootschap, het [fol. *4r] gansche opstél gemaakt, én voor een groot gedeelte berymd was, dat het voltrokken wierde, én met de hoop van Uw Edts. beschérming vereerd, én verstérkt, in t licht mogte komen: met inzigt, dat U Ed. als zy van de gewigtige bézighéden haars ampts eenige uitspanning zoekt, den geest daar door wat mogte verkwikken, én met eenen alle opréchte Beminnaars der Tooneelspélen dat vermaak deelachtig worden. Dit is, myn Heer, het oogmérk, daar in het maaken, én uitgeeven van dit Blyspél, op gedoeld is; én met het zélve aan U Ed. op te draagen hebben wy niet anders voor, dan aan al de waereld te doen zien, én op te réchten een waartéken van onze hoogächting, én verplichting te Uwaarts, mét het vertrouwen, dat het zélve U Ed. niet onaangenaam zal zyn, nóch ook dat wy daar benévens, |
VERTOONERS. |
JORIS, Kantoorknécht KATRYN, Dienstmeid | } | van Geeraard. |
DE |
TWÉDE TOONEEL. |
DÉRDE TOONEEL, |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
ZÉSDE TOONEEL. |
ZÉVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NÉGENDE TOONEEL. |
TWÉDE BEDRYF. |
TWÉDE TOONEEL |
DÉRDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
ZÉSDE TOONEEL. |
ZÉVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NÉGENDE TOONEEL. |
TIENDE TOONEEL. |
ÉLFDE TOONEEL. |
TWAALFDE TOONEEL. |
DÉRTIENDE TOONEEL. |
VEERTIENDE TOONEEL. |
VYFTIENDE TOONEEL. |
ZÉSTIENDE TOONEEL. |
DÉRDE BEDRYF. |
TWÉDE TOONEEL. |
DÉRDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
ZÉSTE TOONEEL. |
ZÉVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NÉGENDE TOONEEL. |
VIERDE BEDRYF. |
TWÉDE TOONEEL. |
DÉRDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
ZÉSDE TOONEEL. |
ZÉVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NÉGENDE TOONEEL. |
TIENDE TOONEEL. |
ELFDE TONEEL. |
TWAALFDE TOONEEL. |
DÉRTIENDE TOONEEL. |
VEERTIENDE TOONEEL. |
VYFTIENDE TOONEEL. |
VYFDE BEDRYF. |
TWÉDE TOONEEL. |
DÉRDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
ZÉSDE TOONEEL. |
ZÉVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NÉGENDE TOONEEL. |
TIENDE én laatste TOONEEL. |
COPYE van de PRIVILEGIE. |
De Staaten van Holland ende Westvriesland, Doen te weeten, Alzo ons vertoond is by die van het Konstgenootschap NIL VOLENTIBUS ARDUUM, tot Amsterdam, hoe dat zy Supplianten, op t voorbeeld van Italiaansche, Engelsche, en Fransche Academiën, voor veele Jaaren, met zorg, moeiten, en ongemeene kosten, hun Kunstgenootschap hadden opgerecht tot opbouwing en voortsetting van de Nederduitsche Taale en Dichtkunst, ten welken einde de Supplianten, en hun Kunstgenootschap, door ons op den 14e. van Maart, 1692. was begunstigt by continuatie van hunne voorgaande Privilegie of Octroy, om geduurende den tyd van vyftien Jaaren, alle hunne Werken, en die derzelver Léden, als toen reeds gemaakt, gedrukt, en ingevolge van tyd verder te maaken, te drukken, herdrukken, uit te geeven, en te verkoopen, en zulks by uitsluiting van alle anderen, onder wat pretext, dat het ook zoude mogen weezen, alleen te mogen drukken, herdrukken, uitgeeven, en verkoopen in zodaanigen formaat, en Taalen, als het de Supplianten geraaden zoude vinden, en dat op zulke straffen, of peenen voor de Contraventeurs als breeder by t voorgaande Octroy uitgedrukt stond. En dewyl de gemelde Onze Privilegie op den 14e. deezer Maand Maart, stont te expireeren, en zy Supplianten gaarne in hunnen arbeid en yver zouden volharden, en groote onkosten hadden gedaan, dagelyks doen, en vervolgens doen zouden, onder andere met het uitgeeven van eene Nederduitsche Grammatica, gelyk ook met hunne werken te vercieren met titelprenten, en andere kopere kunstplaaten, en Muzykstukken, naar vereisch der zaaken: En beducht zynde, niet zonder reden, dat eenige baatzoekende Menschen, op de eene of andere wyze, tot ontluisteringe hunner werken, en groote schade en nadeel der Supplianten, hen daar in zouden zoeken de onderkruipen, met hunne werken in t geheel of ten deelen, met, of zonder het Muzyk, ende kunsttitels, en andere prenten na te doen maaken, drukken, verkoopen, of verruilen, vinden de Supplianten zich genootzaakt haar wederom te keeren tot ons, verzoekende dat het onze goede geliefte mogte zyn, de Supplianten met onze privilegie als boven gemeld te begunstigen voor den tyd van Vyftien eerstkomende Jaaren, om geduurende den zelven tyd alle de voorschreven werken, in zodanigen formaat en taale, reeds gemaakt, gedrukt, en ingevolge van tyd verder te maaken, alleen te mogen drukken, herdrukken, uit te geeven, en te verkoopen, en zulks by uitsluitinge van alle anderen, onder wat pretext dat het ook zoude mogen weezen, en dat op zulke straffen en peene, en Confiscatie van alle zodanige nagedrukte Exemplaaren, tegens de Contraventeurs te stellen, als wy zouden achten te behooren, en vereischt te zyn, ten einde de Supplianten in toekomende mogen erlangen volstrekter effect van ons voorschreeven Octroy, als zy tot noch toe hadden genoten, ter zaake van baatzuchtige lieden, [die]* niet tegenstaande onze voorige verleende Octroyen, haar niet hadden ontzien verscheiden van s Kunstgenootschaps werken en derzelver Léden, te [fol. F8v, p. 96] hebben doen nadrukken, en de Contraventeurs daar over door de Supplianten niet gecalangeert, en in rechten betrokken waaren, om in geen zwaarder kosten te vervallen, als de boeten als toen daar op gestelt hadden kunnen goed maken. ZO IS T, dat wy de zaaken en t verzoek voorschreeven overgemerkt hebbende, en genegen weezende ter beede van de Supplianten uit onze rechte wetenschap, Souveraine magt en Authoriteit dezelve Supplianten geconsenteert, geaccordeert en Geoctroyeert hebben, Consenteeren, Accordeeren, en Octroyeeren mits deezen, dat zy geduurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaaren, alle de voorschreeven werken by continuatie binnen de voorsz. onze Landen alleen zullen mogen drukken, uitgeeven en verkoopen, verbiedende daarom alle en een ygelyken alle dezelve werken in t geheel of ten deelen naa te drukken, ofte elders naa gedrukt, binnen dezelve onze Landen te brengen, uit te geeven of te verkoopen; op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebrachte, ofte verkochte Exemplaaren, en een boete van drie hondert guldens daar en boven te verbeuren, te appliceeren een derde part voor den Officier, die de calangie doen zal, een derde part voor den Armen der plaatse daar t casus voorvallen zal, en t resterende derde part voor de Supplianten; In dien verstande, dat wy de Supplianten met deeze onze Octroye alleen willende gratificeeren tot verhoedinge van haare schade, door t nadrukken van alle de voorschreeven werken, daar door in geenige deelen verstaan den inhouden van dien te authorizeeren ofte te advoueeren, en veel min t zelve onder onze protectie en bescherminge, eenig meerder Credit, aanzien, ofte reputatie te geeven, nemaar de Supplianten, in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude influeeren, alle t zelve tot haaren lasten zullen gehouden weezen te verantwoorden, tot dien einde wel expresselyk begeerende, dat by aldien zy deezen onze Octroyen, voor alle de voorschreven werken zullen willen stellen, daar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maaken, nemaar gehouden zullen weezen, t zelve Octroy in t geheel en zonder eenige omissie daar voor te drukken, ofte doen drukken, en dat zy gehouden zullen zyn een Exemplaar van alle de voorschreeven werken, gebonden ende wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheek van onze Universiteyt tot Leiden, ende daar van behoorlyk te doen blyken, alles op peene van t effect van dien te verliezen; Ende ten einde de Supplianten deeze onze Consente en Octroye moge genieten, als naar behooren, Lasten wy allen en iegelyken die t aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van deeze laaten, en gedoogen, rustelyk, vredelyk en volkomentlyk genieten en gebruiken, Cesserende alle belet ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onzen grooten zeegele hier aan doen hangen, op den 14e. Maart, in t Jaar onzes Heeren, en Saligmakers zeventien hondert en zeven. |
VOOR-
[Vignet: Nil Volentibus Arduum]Te Amsterdam, |
AAN DEN |
DIt Voor- én- Naaspél is niet ondernomen zonder kénnis, nóch toestaan van de Regénten der Schouwburg, op de zélfde wyze, als voor een jaar het Voorspél, uitgegeeven op de naam van J.P. opgestéld was; én dat om te dienen tót verwélkoming, én bedanking van de Ed. Groot Achtb. Heeren, de Heeren Burgemeesters, én Regeerders, benévens de vérdere Ed. Achtbaare Heeren van de Regeeringe der Stadt Amsterdam, voor én achter de MALLE WEDDING, óf GIERIGE GEERAARD, wanneer het voor hunne Ed. Grootachtbaarhéden zoude vertoond worden; dóch zonder dat de genoemde Regénten wisten, hoe de stóf, stélling, én styl zoude weezen. Sédert, hén voorgeleezen zynde, is het zélve niet goed gekeurd, om toen op het Tooneel gebragt te worden. Maar, alzo eenige Heeren, waar voor ons Kunstgenootschap groote achting heeft, van gevoelen zyn, dat het niet zonder vermaak zoude geleezen worden, hébben wy geraaden gevonden het zélve in het licht te geeven, én tégens onze gewoonte eenen beknópten Inhoud daar by te voegen, met eene verklaaring van den verbloemden zin, opdat niemand den zelven misduide. De Inhoud is deeze: De Góden, op Parnassus komende, gebieden de Zanggódinnen hén een aangenaam tydverdryf te [fol. A3v] verschaffen. De Nyd dit verneemende, doet haare kinders, die zy by Momus heeft, uit den afgrond opkomen, om dat vermaak deelachtig te zyn, én méde hun oordeel daarin te geeven, de welke alle de zéven nieuwe Spélen van het voorléden jaar verächten, zo dat men vast stélt het eenige nieuwe Spél van dit begonnen jaar te vertoonen, het wélk wel uit vallende, de Nyd met haare Kinders zeer te onvréde maakt, die échter geen andere troost krygt, als dat zy Momus zélf, in plaats van hunne kinders, wélker schouderen die last te zwaar was, moest gezonden hébben, dies zy wéder na den afgrond daalen. De Verbloemde zin is: De Ed. Gr. Achtb. Heeren Burgermeesters gebieden de Regénten der Schouwburg hén eenig aangenaam tydverdryf te verschaffen. Dit doet de Nydige, wien het leed is, dat sédert de hérvórming, zo veel eer ingelégd, én zo veel géld aan den armen opgebragt is, toevlugt neemen tót het gewoone kwaadspreeken der neuswyzen, die alle de goede nieuwe Spélen van het voorléden jaar geheel verwérpen: waarop GIERIGE GEERAARD beslooten wordende te speelen, en met groot genoegen gezien zynde, oorzaak geeft tót misnoegen aan de nydigen, én kwaadspreekers, die, by gebrék van kénnis én verstand, mét geenige schynrédenen iets te berispen vindende, zich niet openbaaren durven; zonder dat hier in dit VOOR- én NAASPÉL op iemand in het byzonder de minste gedachten speelen, éven zo weinig als iemand in het gemélde Voorspél [fol. A4r] van het voorléden jaar op de naamletters J.P. met de persoon van Momus gemérkt is. Wy willen échter wél toestaan, Leezer, indien gy nydig zyt op den lóf, dien de Schouwburg ingelégd heeft, óf dat gy uw wérk maakt van alle de Spélen van het KUNSTGENOOTSCHAP, te verächten, zonder behoorlyk eenige misslagen van gewigt aan te wyzen, (want niets op de waereld is volmaakt) dat gy u alzo wél kunt toepassen de pérsoonen van de Nyd, én Momus kinders, als die van GIERIGE GEERAARD, indien gy met die ondeugd besmét zyt: want alsdan |
VERTOONERS |
MELPOMENÉ. THALIA. DE ANDERE ZÉVEN | } Zanggódinnen. |
EERSTE TWÉDE DÉRDE | } Onderaardsche Spooken. |
MOMULUS, . . . . MOMULINUS, . . . MOMULINÉLLUS, MOMUSCULUS, . . . | } | Kinderen van Momus, én de Nyd. |
Verscheidene | { | HÉMELGÓDEN. KINDERS van MOMUS. |
VOORSPEL |
TWÉDE TOONEEL. |
DÉRDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
Hier ryst uit de aarde op, een heuvel, die alléngskens zich vertoont, gelyk de mond van eenen afgrond, vol vlam én damp, waar uit de vier kinderen van MOMUS, van dry onderaardsche geesten, op een wagen na om hoog getrokken worden. |
ZÉSDE TOONEEL. |
ZÉVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE én laatste TOONEEL. |
NAASPÉL |
TWÉDE TOONEEL. |
Hier komen vier GEKKEN met Marotten daar bel- |
DÉRDE TOONEEL. |
Terwyl APOLLO in een wólk neêrdaalt, vliegt |
VIERDE én laatste TOONEEL. |
Tekstkritiek: |