ZIELWEKKER, |
ZIELWEKKER, |
OP DE |
A: M. 1680. |
OP |
VROOMAARDS |
VROOMAARDS |
EEN |
HOe zijn de lieden in deze wereld zoo stout, dat ze derven in t ligt geven De schandelyke Hoererye, die Gy met een arme Dienstmaagd hebt bedreven? Dat moet voor Uw Vrou een spijt zijn, niet om te verduwen, dat Gy, die thuys kunt hebben lekkere, en zmakelyke soppen, Uw wittebrood, (t is een teeken van grooten honger) in een morssige vuyle goot gaat doppen: (5) Trouwens het was een verversingje voor U: men walgd, alsmen te lang geniet een en de zelfde zaaken. Verandering van spijs, segt men, doet den honger grooter maaken. Ik kan niet bedenken, hoe de menschen alles soo naau weten, en soo op uwe fauten en walgelyke gebreeken vitten. [p. 2] Was ik in jou plaats, Heer Professor, ik zou haar met een scherp Pasquil, (want die kunst verstaat gy meesterlijk) agter t gat zitten. En dat is geen moeite voor U: want het is in U zoo geworteld, en Gy zijt het zoo gewent, (10) Dat Gy qualijk spreken kunt, of de een of dander Eerlijk Man word, van Uwe lasterlijke tong geschent. Geen Koning, geen Stadhouder, geen Professor, geen Gepromoveerde, konde oit Uw scherpe Tong, of pen ontsnappen. Maar nu gaat het U, als t eertyds Adonibezek ging: nu siet gy, dat andere ook Bier, dat U niet smaakt, konnen tappen. Zulke kaas, gelijk het verhaal van het Proces is, is niet naar Uw mond, ik weet dat Gy zeggen zult, ze is al te verlept. Het zou zeker niet in t ligt zyn gekomen: maar elk isser bly om: om dat Gy altijd van andere quaad gesproken hebt. (15) Wat plagt Gy U te verheffen, en te gloriëren boven de Professors uwe medeleden; En nu word Gy van een slegte vuilnis wagen, dat is, (t zy zonder vergelykinge gesproken) van een arme Dienstmaagd, overreden. Wat segge ik, zy is zoo goed, als gy zijt: want als men zamen in gemeenschap raakt, Dan is de een zoo goed als de ander, en dan is het, of ze van een stof waren gemaakt. De schaduw van Uw Vader plag zig te verheugen, toen die zig vergroot zag in zijn kinderen: (20) Maar gy zijt een schand-vlek in Uw geslagt, Heer Professor: [p. 3] want zoo doende, als Gy doet, gaat Gy U zelfs verminderen. Wat waard Gy voorhenen groots, t stond in U magt, naar Uw zeggen, Rectores Magnificos, van de Academie te maaken: En nu vreese ik (want niemand zal de geboden van een Hoereerder willen op volgen) zult Gy noit tot die Digniteit geraaken. Gy waard gewoon LEIDEKKER, LUYTS, en andere Voetianen, die nu dood zyn, met Uw schimpige tong te quetsen en te steeken: Maar hier ziet men Uw kale gat, even als van de Aapen, en men steld in t openbaar Uw gebreeken. (25) Dit zijn geen Pasquillen, t is de zuyvere waarheyd, bevestigt met getuygen, hoc est signum certissimum. Men laat het Pasquil-maaken voor U, zoo als blijkt aan Uw Epistoliom dulcissimum; Daar niemand aan twyfeld, of Gy zijt den Auteur; t blijkt aan den Inhoud, en Stijl van schryven: Want Geld, Liefde, en Hoest, openbaren zig zelfs, en kunnen niet verholen blyven. Gy zijt ook als een weerhaan: ik heb U verscheide menschen, die nu dood zijn, hooren veragten, en voor deesen prysen. (30) Waar toe hier vele redenen gebruikt, men hoeft maar Uw Sophiae Reduci te lesen, en dat zal t genoeg bewysen: Want dat is nog een rekening, die zeer zwaar, en ten Uwen laste op Uw post is: Voomamentlijk dat Vers, dat alleen by U verstaan word, en by niemand anders: Et Duce dux nostro mitior erat hostis. [p. 4] In somma, zoo als Gy plagt te handelen, zoo word gy nu betaald, met de zelve munt: En ik stelle vast, datter geen Confrater van U in Utrecht is, die het u niet van herten gunt. (35) Zijt daarom in t toekomende wyzer: bemoeid U met geen vreemde Vrouwen, en zoek die niet met geld te payen: Een Snyder, die werk genoeg aan zyn eygen Tafel heeft, behoeft buitens huis niet te gaan nayen. |
DIXI. |
LOF-DICHT, |
VERJAAR-LIED, |
Op de Geboorte van t Jonge Pietje. |
De gelukkige verlossing van Dina. |
Een Nieuw Lied. |
Beklag van een Jonge Dochter die bedrogen was. |
EYNDE. |
Tekstkritiek: |