I. V. VONDELENS[Vignet: vurige kolom]TAMSTELDAM, |
KLINCKERT. |
VOORREDE. |
DIe tot staet, en ampten beroepen wesende, yvert voor het gemeen beste, set goed en bloed in de weeghschael om het gemeen beste: want vermits de wegh ter deughde, in seker aensien, steyl en moeyelijck valt, word hy van weynigen gesocht, veel min bewandelt: oversulcx munten deughdelijcke persoonagien voor andere wt, en worden van de ghemeente gelieft, en als aengebeden, soo lang de selve van haere vooghden, en vaderen gesond oordeelt. Tegens de sulcke kanten sich altyd die hun bysonder boven het gemeen welvaeren stellen, en om alle hinderpaelen wech te nemen, trachten by alle middelen der vromen naem, en faem haetelijck te maecken: het welck dan, overmits hier toe stof ontbreeckt, niet kan geschieden, als met slincxsche afwegen, tot geweld en valscheyd, loch en bedrogh in te slaen. De menschen die de meestendeel onervaere sijn, en op menschen steunen, of nutshalven, of om sucht die sy den desen of dien toedragen, of wt licht betrouwen, laeten sich lichtelijck misleyden van geveynsde, en bedriegelijcke voorgangers, en noch lichter alsser saecken onder gemengt worden die t haylige betreffen; onder welcx momaensicht de boose Heydenen (ick roer geene Christenen) wonderlijck hunne personagie hebben gespeelt, en tot nadeel van de vroome raedsmannen, ende de lichtgeloovige, en wispeltuurige gemeente, treffelijcke winsten gestreecken. Evenwel gelijck het der rechtvaerdigheyd, als eygen is, verdrucking te lyden: alsoo is haer oock als eenen troostelijcken loon by geleyd, dat haere onnooselheyd niet onderdruckt blijft: maer by alle eerlijcke nakomelingen doorbreeckt, en in waerden gehouden ende geviert word. Onder de overoude kan hier van getuyghen de Griecxsche [fol. *3v] Palamedes, dien wy op het Neerlandsch toonneel brengen: want na dat hy soo schendigh, onder het decxsel van met den vyand gehandelt, en penningen genooten te hebben, by t gemeene volck haetelijck gemaeckt, en door Agamemnon en Ulysses, tot eene onherhaelijcke schade, en bederf van gants Grieckenland vermoort was, soo heeft sijne onnooselheyd, en oprechtigheyd, na het verdwynen der logenen, en lasteringen hoe langs hoe meer, tot schande en verstroyinge sijner beulen, en moordenaeren, door gebroken: even als de sonne, de welcke, na het verstuyven der nevelen en dampen, wederom opklaert, en te voorschijn komt: gelijck dit veersken seyd, dat de Zeegod Collectasque fugat nubes, solemque reducit.
En weer met sonneschijn den Hemel op doet klaeren. En sonder desen troost en belooninge souden de vroome (die als pylaeren noch de weereldsche staeten, en geselligheyd der menschen staende houden, en onderschooren) dickwils onder hunnen last, en in de aenvechtingen, die sy voor het gemeen beste lyden, beswijcken: daer sy nu hier door gesterckt sijnde, noch menighmael de stormen, en onweeren manhaftigh, en met eene wonderbaere standvastigheyd wtstaen: gelijck wy hier van een voorbeeld hebben aen den geduldigen Socrates: die beschuldight, ende ter dood veroordeelt wesende, om dat hy vreemd van de Griecxsche Goden gevoelde, sich, na Xenophons getuygenis, met Palamedes aldus trooste en sterckte: Παραμυθεῖται δἔτι με καὶ Παλαμήδης, ὁ παραπλησίως ἐμοὶ τελευτήσας. ἔτι γὰρ καì νûν πολù καλλίους ὕμνους παρέχεται Οδυσσέως τοû ἀδίκως ἀποκτείναντος ἀυτόν. Dat is te seggen: [fol. *4r] Daerbeneffens vertroost my Palamedes, die eene gelijcke dood gestorven is als ick: want hy nu schoondre lofsangen verschaft als Ulysses, die hem onrechtvaerdelijck om het leven brogt. Oversulcx is het gemeen beste niet weynigh gehouden in de geschichtschryvers, poëten, en redenaers, die de beroemde helden hebben onsterffelijck gemaeckt, door hunne geschriften, sonder de welcke so vermaerde, en loffelijcke daeden, met den graeve, en eene eeuwige vergetelheyd, souden overstolpt blyven: daer nu hunne geheugenis en glorie, noch veele dappere mannen wtlevert, en hen ter deughde aenprickelt, wanneer sy overwegen, hoe Indomita virtus colitur, & toto Deus Narratur orbe. soo veel geseyd: Voor dongetemde deughd men wieroockreucken queeckt, En van soo groot een God de gansche weereld spreeckt. Als myne treursangeres toghtigh was om yet wat treffelijcx te rymen, so heeftse Palamedes wtgepickt, een man die by Griecxsche, en Latijnsche schryvers soo hoogh geroemt word. Diogenes Laërtius getuygt in het leven van Socrates, dat Euripides, die wyse dichter, en Goddelijcke treurspeelder, sijnen Palamedes op het tooneel brengende, die van Athenen hunne moordaedigheyd, gepleeght in het ombrengen van Socrates, bedecktelijck aldus verweten heeft: Εκτάνετ ἐκτάνετε τὰν πάνσοφον τὰν οὐδὲν ἀλγύνουσαν ἀηδόνα μοῦσαν. Philostrates, die het leven van Palamedes beschreven heeft, gedenct mede in sijnen Ulysses de selve woorden, en voegter dit volgende noch by: καὶ ὅτι πειθέντες* ἀνθρώπῳδεινῴ καὶ ἀναιδεῖ λόγῳ, ταῦτα δράσειαν. Het welcke wy in rijm aldus aen een schaeckelen: Ghy hebt, o Griecksche schaer! verstoort Den soeten nachtegael vermoort: [fol. *4v] Een Sanggodin, in alls versocht, En wijs, die geen verdriet aenbrogt: En hebt geblinddoeckt altemael, Door donbeschaemde logentael Eens wreên tirans vol bitterheyd, Bedreven soo vervloeckt een feyt. Daer hebt ghy een treffelijck getuygenis gehoort van deses vorsten wijsheyd, heerlijck wtgedruckt door dien Goddelijcken bynaem PANSOPHON: gelijck Xenophon, die Socrates leerling, en tydgenoot geweest is, hier mede overeenstemt in t vierde boeck der gedenckweerdige saecken, daer hy Euthydemis doet spreecken dese woorden: Maer hebt ghy niet gehoort van Palamedes rampsaligheden? diense altemael roemen dat hy om sijne wijsheyd benijd door Ulysses omgekomen is. De selve Xenophon in sijn 10e. boeck van de jaght seyd: dat Palamedes doen hy leefde sijne tydgenooten in wijsheyd verre te boven ging. Syne rechtvaerdigheyd ende onnooselheyd blijckt niet minder als sijne voorsichtigheyd: gelijck wy alreede hebben aengewesen: en Philostrates in het leven van Apollonius Tyaneus doet Thespion, een overste der schoolsophisten, in sijn gespraecke van de rechtvaerdigheyd aldus spreecken: Als ick by my selven overlegge het geen Palamedes voor Trojen: ende Socrates te Athenen overgekomen is: soo dunckt my dat de rechtvaerdigheyd by de menschen qualijck onthaelt word: want dese die de alderrechtvaerdighste waren, sijn met de hooghste onbillijckheyd bejegent, ja alleen op vermoeden van boose feyten omgebrogt, alsmen buyten recht het oordeel over hen velde. Virgilius in sijn tweede boeck van Aeneas getuygter dit af: Fando aliquid si forte tuas pervenit ad aureis Belidae nomen Palamedis, & inclyta fama Gloria: quem falsa sub proditione Pelasgi Insontem, infando indicio, quia bella vetabat, Demisere neci: nunc cassum lumine lugent. [fol. A1r]
Van Palameed, geteelt wt koning Belus stam, Beroemt van naem en faem: die sonder schuld most sneven, En onder schijn van t loos verraed by hem bedreven, Op t overschendigh blijck ter grouwelijcke dood Van Griecken werd gedoemt, mids hy den krijgh verbood: Nu dees voor s Hemels licht geloocken heeft sijne oogen Betreurt de Grieck sijn lijck, te spa met rouw bewogen. Wy komen tot Ovidius, daer Ajax Ulysses dit te kaeuwen geeft: Vellet & infelix Palamedes esse relictus; Viveret aut certe lethum sine crimine haberet. Quem male convicti nimium memor iste furoris Prodere rem Danaum finxit, fictumque probavit Crimen; & ostendit quod jam praefoderat aurum.
Dat noyt Ulysses waer getogen over Zee: Hy sou gewisselijck op desen dagh noch leven, Of had soo valsch betight den geest niet opgegeven: Wien dovertuyghde, en al te wrockende Ithakees Opdichte t loos verraed; en endelijck bewees T gedichte schellemstuck: ontdeckende de gaeven, En t goud dat hyer self te vooren had doen graeven. Voorwaer na mijn oordeel heeft Naso dit geestigh in sijne transformatie te pas gebrogt, overmids dit aertsschelmstuck eygentlijck tot de herscheppinge of verschoppinge behoort. Dictys Cretenser die den Trojaenschen oorloog self bekleed, en in de Punische taele beschreven heeft, gedenckt in sijn [fol. A1v] tweede boeck beyde dese deugden van Palamedes met dese woorden: Alsoo is die uytnemende en in den leger aengenaemen man, wiens raed nochte vromigheyd noyt vruchteloos geweest waren, schendig omgebroght, als hy becingelt was van sulcke die het alderminst betaemde. Dat de Phrygiaensche Dares seyd, dat Palamedes door de hand van Alexander of Paris vechtende omgekomen is, verdient geen geloof, overmits hy hier in van het gemeene gevoelen afwijckt. Roeptmen dat Dares in den krijgh tegenwoordigh is geweest; wy stellender Dictys tegen. Het is ons genoegh dat Dares hem afmaelt, wijs, manhaftigh, en lieflijck: en dat hy getuygt dat de Argiven in den leger Palamedes wetenschap, billijcheyd, sachtmoedigheyd, en goedheyd betreurden. Daer is oock weynigh aen gelegen, of weynige schryvers meer verschillen in de maniere sijner dood: Dat na Pausanias seggen Ulysses en Diomedes hem verdroncken; of so Dictys aenteeckent, dat die twee hem in eenen put steenigden. Ymmers watter van is, Ulysses en Diomedes worden na het algemeen gevoelen voor de schelmen gehouden, die desen aenslagh gebrouwen hebben: waer by aenmerckens waerdigh is het geen Dictys getuygt, datter waren die seyden: dat Agamemnon niet onkundigh was van desen aenslagh, wt liefde die hy hadde tot het veldheerschap; en om dat het meestedeel van Palamedes begeerde geregeert te wesen, en opentlijck wt seyden, dat hem het opperste gebied toequam. De selve Dictys schrijft elders: dat alle de Griecksche vorsten Agamemnon vervloeckten, en van hem afweecken, om dat hy Apolloos priester Chryses sijne dochter, die hy wellusts halven misbruyckte, weygerde, en oock om dat Ulysses en Diomedes, niet sonder sijnen raed, let hier op, hadden vermoord Palamedes, die in den heyre soo bemind, en aengenaem was. Oock staet ons waer te neemen het geen Dares getuyght, dat Palamedes, terwyl het bestand was, den vorsten [fol. A2r] meermaels aendiende, dat Agamemnon niet waerdigh was veldoverste te wesen. Maer of yemand sich verwonderde waerom Homerus desen vader des vaderlands soo stilswygende voorby gegaen is, die sal weten, dat de poeët hier toe noodsaeckelijck gedrongen was, om sijnen doolende Ulysses niet te brandmercken: waerom Philostrates in het leven van Apollonius wel te recht seyd: dat Palamedes geene grootere vyanden gehad heeft als Ulysses, en Homerus: vermits die hem laegen leyde, waer door hy gesteenigt is; maer dees niet weerdigh geacht heeft, met eenen woorde sijnen lof aen te roeren. Wat onheyl den Griecken, om en zedert Palamedes dood, overgekoomen is, gedenckt Dictys Cretenser in sijn seste boeck, Hyginius in sijn 116e. hoofdstuck, Euripides in sijne Helene, en Electra: Seneca de latijnsche Treurspeelder in sijnen Agamemnon: Ick geswyge dat Xenophon, in sijn thiende boeck van de jaght, wtdruckelijck de Goden tot wreeckers van deses mans dood maeckt; alsoo dat de Pelasgen met recht klaegen mochten Impius ex quo Tydides, sed enim scelerumque inventor Ulysses Fatale agressi sacrato avellere templo Palladium, caesis summae custodibus arcis, Corripuere sacram effigiem, manibusque cruentis Virgineas ausi Divae contingere vittas: Ex illo fluere, ac retro sublapsa referri Spes Danaum, fractae vires, aversa Deae mens: Nec dubiis ea signa dedit Tritonia monstris.
Met dIthakois, een tuck op schelmeryen vond,* t Palladium, bescheert tot heyl of ongelucken, Wt Trojens Godgewyde, en haylge kerck te rucken: [fol. A2v] Na datse op t opperste geklommen van den borgh, De wachters hieuwen neer, en dorsten sonder sorg Aengrijpen t hayligh beeld, en met bloedverwige handen Aenroeren Pallas pruyck, en maeghdelijcke banden: Van doen af is vervloeyt aller Argiven moed, En dhoop die seegh, en ging te rug door tegenspoed, Hunn maght gebroken is, en s outers gunst geweecken: Minerve gaf hier van geen twijffelachtigh teecken. Na dat dees treffelijcke man soo schendigh van de Griecken vermoord was, soo hebben Achilles en Ajax sijn lichaem ter aerde gedaen, op den oever van Aeolien, niet verre van Trojen. Wy hebben in dit treurspel sijne wtvaert gehouden in Boeotien, in die kerck daer het wydberoemde, en overoude orakel of de Godspraeck was der Godesse Themis, aen wiens voeten wy hem een gouden pronckbeeld rechten: dan dit salmen de poëtische vryheyd toegeven, alsoo Philostrates seyd, dat die van Aeolien hem eene kappelle haylighden, en een beeld toewyden, na de gestaltenis eenes manhaftigen, en grootmoedigen mans, wien de inwoonders daer ontrent, op sekere dagen des jaers te samen schoolende, offerhanden toebragten: soo dat de Mosopische treurspeelder wel te recht singt in sijne Andromache Οὔ τοι λείψανα τῶν ἀγαθῶν Ανδρῶν ἀφαιρεῖται Χρόνος. ἁ δἀρετὰ Καὶ θανοῦσι λάμπει.
Den naem, en t overschot der vroomen: Want na dat sy sijn overleên Soo blinckt hunn deughd voor yeder een. Maer wy vallen mogelijck den leser verdrietig met al te lang eene voorrede, en seggen noch om kort te maken, dat indien den letterkundigen hier in yet vreemds of ongerymts voor- [fol. A3r] koomt, die sal weten dat wy ons daer in gedraegen hebben na het letterkunstig besluyt, daer van wettelijck tAmstelredam by eenige dichters gemaeckt: en wat de spelling belangt, also ons besluyt daer van niet en rept, en dit in elcx vryheyd staet, soo hebben wy meest den gemeenen sleur gevolgt, wtgeseyd in weynige dingen, overmits wy tot noch toe noyt ons selven daer in hebben konnen voldoen, oock achtende datter so veel niet aen gelegen is, als, met verlof, sich sommige wel inbeelden. In Vranckrijck hebben eenige geesten de spelling willen hervormen, en juyst schryven gelijckmen spreeckt, dan sy sijn niet gevolght geworden van de treffelijckste schryvers, die ongetwijffelt gewightige reden daer toe gehad hebben: en soumen hier af yet sekers besluyten so wast van noode datter een tweede Cadmus verrees die meer letters vond, en het AB verrijckte: wy mosten voor eerst de Griecksche Eta, en de Deensche oe invoeren, daer tegens moghtmen eenige letters verwerpen. Maer help Hercules so voortgaende, soumen het eene volck tegens het ander op de been helpen. Wat sou hier wt een letterstrijd ontstaen, veel bloediger als oyt het gevecht was van de Centauren: En Luciaen had treffelijcke stof om dit pleyt te beschryven; ick swyge datter licht eene scheuringe te verwachten stond tusschen poëten en poëten, tot nadeel van t gemeen lichaem der dichteren: insonderheyd alsmen so regelrecht tegens malkanderen aenliep, gelijck by exempel geschied in t geschil van de Z, die by sommige so veel doet als duplex Sigma, het welc sy meenen met de Griecxsche letterkunst te konnen verdedigen, dat andere rond wt lochenen, roepende; of het schoon met die letter by de Griecken so gelegen is, datse nochtans by ons niet meer geld als een sachte s. versterckende dit voorstel met de schriften van Koornhert, en Spiegel. Maer hola t is lang genoegh om de geytenwol getwist, laet ons liever hooren wat Palamedes te seggen heeft. |
HET INHOUD. |
PAlamedes, de soon van Nauplius Koning van Euboea, was door sijne langduurige en getrouwe diensten, en sonderlinge wijsheyd, en voorsichtigheyd, in sulck een aensien en grootachtbaerheyd gekoomen by de Griecxsche vorsten, ende de koningen gebroeders, datter sonder sijnen raed niet werd beslooten, ja datmen de gewichtighste saecken op sijne wackerheyd, en ervaerentheyd liet aenkoomen, en berusten. Maer also hy gestreng en onbuygelijck was, in t voorstaen van der vorsten, en steden hoogheden, handvesten, en gerechtigheden, soo kon hy t soo naeu niet micken, of Agamemnon liet sich duncken dat sijne eer door desen man of eenighsins gequetst, of niet na behooren gevordert werd, waer door hy eenen afkeer van hem kreegh: het welc de priesters, en wichelaers, en insonderheyd Calches, gewaer wordende, sochten dien onlust by Agamemnon te voeden also sylieden sich, in saken die den Godsdienst, en hunne hoogheyd, en hayligheyd betroffen, niet weynigh gequetst hielden. Palamedes evenwel liet niet na den Myceenschen koning te begunstigen, in al het geen wat hy behoudens eer en eed vermogt: gelijck hy dan beneffens andere goede diensten bevorderde, dat hem het opperste beleyd des Trojaenschen toghts werd opgedraegen, en met gemeene stemmen veldheer gemaeckt. Zedert geviel t dat Ulysses (om van den optoght ontslaegen te sijn, nochte de tegenwoordigheyd sijner gemaelinne Penelope te derven) sich sot veynsende, de strand ploeghde: waer over hy achterhaelt werd van Palamedes, die Telemaech des ploegers soontjen in de voore leyde, het welck de vader vermyende te quetsen, soo is de schalckheyd daer door openbaer geworden: waer wt Ulysses van dien tyd af, mede oorsaeck nam om hem te haeten. Namaels als Ulysses [fol. A4r] na Thracien gesonden was, om graen voor t leger te haelen, en ledigh weder keerde, werd Palamedes derwaerts geschickt die met geladen schepen afgeveerdight, en het heyr spysende prijs inleyde. Hier door is Ulysses wrock in eene doodlijcke vyandschap verandert, en heeft om sich te wreecken, den gesteurden Agamemnon (die nu of na meerder gesagh, of na d opperste hoogheyd stond) noch wyders, soo door sich selven, als door Calches en andere, misleyd en opgehitst: voorgevende dat dEubeër niet anders voor had als de Argolische heeren te verschoppen, en Achilles tot de eer van t veldheerschap te verheffen, en in te dringen. Na dat nu door dese oneenigheyd, geduurende het bestand, de vorsten en hoplieden hier over gedeelt waren, en allerley achterdencken onder het lichtgeloovigh volck was wtgestroyt, en de domme gemeente geblinddoeckt, en bequaem gemaeckt om logen voor waerheyd, en valsche voor oprechte munte te ontfangen, soo brouwen Ulysses, en Diomedes, met kennisse des veldheers, eenen aenslagh, om glimpelijck, en onder schijn van recht, Palamedes van kant te helpen, het welck aldus toeging: men bragt door Agamemnon te wege, dat Palamedes van legerplaets* verwisselde. S anderen daeghs daer na, als Ulysses sekeren schat van goude penningen begraven had, ter stede daer Palamedes eerst sijne tenten spande, sond hy eenen Trojaen, sijnen gevangen met eenen brief, om dien heymelijck te bestellen aen Palamedes; maer de bode werd by Diomedes, die op hem paste, onderschept, om hals gebrogt, ende in vollen krijgsraed gesleept, daer de brief gelesen werd: waer in Priam vermelde van het gesonden geld, en hem steef tot het voorgenomen verraed. Het meestedeel der vorsten, siende s vyands hand en segelring (die konstigh nagebootst waren) hielden het verraed voor waerachtigh, te meer, alsoo sulcke geruchten lang onder het volck gemompelt hadden: eenige [fol. A4v] twijffelden: eenige wisten beter; en alsoo hier over twist rees, seyde Ulysses, men soude sulcx niet eer geloof geven, voor datmen het stuck hadde nagevorscht, en de penningen daer de brief af vermelde, by den verdachten gevonden. Dit werd so beslooten, en de schat ontdeckt sijnde, werd Palamedes in hechtenis versekert. Syne doodvyanden steldemen over hem tot rechters, doch ter bede werd Nestor hun, om welstaens wille noch toegevoegt. Als sy nu vast over t oordeel besich waren, quam Calches, vergeselschapt met het by hem opgestoockte graeu, ende de krijgslieden, den welcken men desen beschuldighden (na dat de gemeente sijne dood gestemt had) overleverde, die hem als eenen openbaeren verraeder wtleyden, en steenighden. Oates, de jonger soon van Nauplius met rou getroffen, door t verhael van het deerlijck ombrengen sijns broeders, valt klaghtigh aen Neptuyn den Zeegod: die, het hooft ten golven wtsteeckende, hem vertroost met de eere die het onschuldige lijck volgen zal, en voor oogen steld wat plaegen en ongelucken Grieckenland, en den vadermoordenaeren over t hoofd hangen. Die van Trojen vieren over de dood van hunnen vyand Palamedes. Het toonneel is in en buyten het Griecxsche leger, voor en om Trojen. |
Personagien. |
I.V. VONDELENS |
PALAMEDES. |
DE TWEEDE HANDEL. |
ULYSSES. LYFKNECHT. DIOMEDES. |
REY van PELOPONNESERS en ITHAKOISEN. |
DE DARDE HANDEL. |
AGAMEMNON. ULYSSES. DIOMEDES. NESTOR. AJAX. |
CALCHES. EURYPILUS. |
PALAMEDES. |
PALAMEDES. AGAMEMNON. NESTOR. DIOMEDES. ULYSSES. |
DE VIERDE HANDEL. |
AGAMEMNON. OATES. LYFKNECHT. |
ULYSSES. NESTOR. THERSITES. DIOMEDES. REY van PELOPONNESERS en ITHAKOISEN. CALCHES. |
REY VAN EUBEËRS. |
DE VYFDE HANDEL. |
PRIAEM. HECUBA. |
FINIS. |
Tekstkritiek: |