dAPostels, Peter en Pauwels, van Keizer Domitius Nero in den kercker gesmeten, werden, op den top der gedreighde en genaeckende straffe (waer over hun dootvyanden vast uit waren) gedrongen, door het hardt en gedurigh aenstaen der Christenen, ter stadt uit te vlughten; daer hun gemoete Jesus Christus, die, van Cephas gevraeght, waer hy henen gingk, hem antwoorde: naer Rome, om weder gekruyst te worden. De Bethsaïder hier uit besluitende, dat Godts zoon in hem, zynen dienaer, aen het kruis, lyden zoude; keerde met den amptgenoot weder in stadt, en gaf zich gewillighlijck in de Leeuwsklaeuwen des tyrans; die hen beide liet geesselen, en (als schuldigh aen t lasterstuck van godtloosheit) verwees, den eenen, om gekruist, den anderen, om onthooft te worden. Alzoo wert de Prins der Apostelen, op Janus bergh gekruist, doch, te zyner bede, met de voeten neêrwaert: en de Leeraer der Heidenen knielde, te Gutta, by het Salvische water, rustigh voor het zwaert. Nero ontzette zich, tot razens toe, over hun doot, de voltoyinge zyner schelmeryen; en tsidderde voor de geesten van Pauwels, en Peter; wiens kudde bevolen bleef zynen nazaet Linus; die der Martelaren uitvaert bezorgende, de bedruckten vertrooste met Godt, en de tegenwoordige en toekomende glorie dezer HEILIGEN.
Het tooneel beelt Rome uit. De Geesten van Simon toveraer en Elymas spreecken de voorrede. De Rey bestaet uyt gekerstende soldaten. Het treurspel begint te midnacht, en endight met den volgenden dagh. |