Joost van den Vondel: Kruisbergh en Klacht over de tweedraght der Christe Princen. Op muzijck gebraght met 4, 5, ende 3 stemmen, &c. met een Basso Continuo, door Cornelis Padbrué. 1640. Uitgegeven door drs. G.C. van Uitert Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. De Kruisbergh is ook verschenen in Vondels Peter en Pauwels. Facsimile bij Ursicula Dit document bevat: • De plano-editie van de Kruisbergh (ca 1638) • De vijf partituren van Padbrué:
|
Op geenen Grieckschen Bergh, o neen, Maer op den Kruisbergh hard van steen; Daer Jesus hoofdquetsuuren vloeien (5) Van heiligh van onnosel bloed, Geronnen tot een roosenhoed, Wiens blaen vol geurs geduurigh bloeien Door den gevlochten doornekrans, Waer van de Goddelijcke glans (10) Beschaduwt word en overwassen. De roosedruppels strecken schoon Robijnen aen de doornekroon. De roosevlaegh verdrenckt met plassen De lelibloem van t aengesicht, (15) Waer uit de sonne schept haer licht, De Sonne, die met bevende assen Te rugge rijd, beswijmt en sterft, Nu t roosebloed Gods leli verft, De Leli die het hooft laet hangen, (20) En geeft den allerlesten sucht, En vult met roosengeur de lucht. De Christe byen met verlangen Sich spoeden naer dien roosengaerd, Soo ras het licht de lucht verklaert, (25) En swarmen om de roosewangen Van s levens bloem en lentespruit, En suigen soeten honigh uit De gal en gift en bitterheden En alssem van het doornebosch. (30) Uit leliwit en roosenblos dAertsEnglen mann met necter kneden, En hemels suicker en ambroos. De dagh en teelt geen uchtendroos, Soo dickmael hy komt aengereden, (35) Die soo de flaeuwe ziel verquickt, En t hart, tot wanhoop toe verstickt, Versterckt, als deze roosegeuren Van s levens roosentack en hout, Met bittre traenen nat bedouwt, (40) Tot troost van al die eeuwigh treuren. Hier springt, voor al die dorstigh sijn, Een bron van roode en witte wijn, Soo lecker als oit tong kon keuren. Hier waschtmen het bevleckt gemoed (45) In s levens kostelijcken vloed, Vergadert uit vijf suivre sprongen. Hier levren daders purper uit, Tot pracht der Koningklijcke Bruid, Wiens lof van David is gesongen (50) En van den wysen Salomon; Doense in dees speer en spijckerbron Bevochtighden hun goude tongen; Doen David stelde luisterscharp Op dat geruisch sijn schelle harp, (55) En Salomon sijn hooge klancken. O bloed en waterrijcke rots! O hartebron der wijsheid Gods! O artzeny voor alle krancken! Vergun my oock een druppel nat: (60) Bevloey mijn dor en dorstigh blad, En leerme myn verlosser dancken, Op doevers van dien gulden stroom, In schaduw van dien rooseboom, Bedeckt van Cherubinnevleuglen. (65) Daer rust het afgejaeghde hart, En vindter stilpijn voor sijn smart. Daer nestlen alle tamme veuglen, En heffen tegens t Paradijs By beurt een lofzang aen om prijs. (70) Daer leert de ziel haer lusten teuglen Met Gods gebit en roosentoom. S ontwaeckter uit den ydlen droom Der ydle weereld, om taenschouwen Den Middelaer van t nieuw verbond. (75) Sy kust syn bleecken roosemond. Men sieter onder t puick der vrouwen De Christelijcke MAGDALEEN Haer traenen suchten en gebeen God offren met een vast betrouwen, (80) Dat als een BAECK in t duister scheen.
|
I.V. VONDELS[Vignet: fleuron]TAMSTERDAM, |
De Kunstlievende Ioffrouwe |
AEnmerckende uwe byzondere ghenegentheidt en smaeck, in t verhaelen van den Kruisbergh, of het lijden van JESUS CHRISTUS (het welck door VONDEL, onzen honighvloeyenden dichter, zoo zoet ghevonden, en heylighlijck in rijm vertoont wordt, dat byna elck woort schijnt voort te brenghen een straeltje van Godts overgroote liefde tonswaert) zoo werd ick aengeport dit loflijck verhael, door Musijckzang, met een beweeghelijcke stemme, te bekleeden, om ons dies te meer op te wecken tot danckbaerheydt, voor zoo groot eene liefde van Godts lieven Zoon, in zijn lijden tot de doot, ja tot de doot des kruices toe, bewezen aen onze ellendighe kinderen van Adam; wiens onghehoorzaemheyt hy door zijne ghehoorzaemheydt tot Godt weder geboet heeft. Deze liefde van Gods eenigen Zoon ontstack zoo het hart van die bekeerde Magdalene, datze toonde haere liefde stercker dan de doot te wezen, doenze Joden noch Rechter, noch eenige wereltlijcke macht ont- [fol. *2v] ziende, hem door eenen onversadelijcken yver socht en omhelsde in sijne pijnen, kruyciginge en doot, ja oock na sijn doot vergeselschapte, tot in den grave, met kostelijcke salve, en allerhande teeckenen van ongeveynsde liefde. Wy door haer voorbeelt ontsteecken en aengeprickelt, vonden goedt, beleefde en kunstlievende Joffrouw, dit uw zoet en lieffelijck vernuft op te offeren, en te volgen op het spoor van onzen gemelden honighvloeyenden Poeet, die my voorgetreden was; niet twijfelende, of het sal uwe E. te aenghenaemer zijn, om dat dit kleene werck wederom wert ghepast op dien welvoeghenden naem van MAGDALENE, die by ons als een VIERBAECK is lichtende en blaeckende van liefde tot zoodanighe stichtelijcke en geestverquickende ghedichten. Ontfangh dan, beleefde Joffrouw, dit, niet om t geen, waer mede het eenvouwdighlijck bekleet is, maer eer om het goede hart, waer mede dit uwe E. opgeoffert wert van my, die altijd hoop te blijven, |
à 4. | De Kruisbergh. CANTUS. |
à 5. |
à 4. |
Op de tweedraght |
Op de tweedraght der Christe Princen. |
CANTUS. I. |
à 8. CANTUS. Super Ecce quam bonum. |
CANON à 4. Super Da pacem Domine. |
I.V. VONDELS[Vignet: fleuron]TAMSTERDAM, |
De Kunstlievende Ioffrouwe |
AEnmerckende uwe byzondere ghenegentheidt en smaeck, in t verhaelen van den Kruisbergh, of het lijden van JESUS CHRISTUS (het welck door VONDEL, onzen honighvloeyenden dichter, zoo zoet ghevonden, en heylighlijck in rijm vertoont wordt, dat byna elck woort schijnt voort te brenghen een straeltje van Godts overgroote liefde tonswaert) zoo werd ick aengeport dit loflijck verhael, door Musijckzang, met een beweeghelijcke stemme, te bekleeden, om ons dies te meer op te wecken tot danckbaerheydt, voor zoo groot eene liefde van Godts lieven Zoon, in zijn lijden tot de doot, ja tot de doot des kruices toe, bewezen aen onze ellendighe kinderen van Adam; wiens onghehoorzaemheyt hy door zijne ghehoorzaemheydt tot Godt weder geboet heeft. Deze liefde van Gods eenigen Zoon ontstack zoo het hart van die bekeerde Magdalene, datze toonde haere liefde stercker dan de doot te wezen, doenze Joden noch Rechter, noch eenige wereltlijcke macht ont- [fol. *2v] ziende, hem door eenen onversadelijcken yver socht en omhelsde in sijne pijnen, kruyciginge en doot, ja oock na sijn doot vergeselschapte, tot in den grave, met kostelijcke salve, en allerhande teeckenen van ongeveynsde liefde. Wy door haer voorbeelt ontsteecken en aengeprickelt, vonden goedt, beleefde en kunstlievende Joffrouw, dit uw zoet en lieffelijck vernuft op te offeren, en te volgen op het spoor van onzen gemelden honighvloeyenden Poeet, die my voorgetreden was; niet twijfelende, of het sal uwe E. te aenghenaemer zijn, om dat dit kleene werck wederom wert ghepast op dien welvoeghenden naem van MAGDALENE, die by ons als een VIERBAECK is lichtende en blaeckende van liefde tot zoodanighe stichtelijcke en geestverquickende ghedichten. Ontfangh dan, beleefde Joffrouw, dit, niet om t geen, waer mede het eenvouwdighlijck bekleet is, maer eer om het goede hart, waer mede dit uwe E. opgeoffert wert van my, die altijd hoop te blijven, |
à 4. | De Kruisbergh. |
Op de tweedraght |
Op de tweedraght der Christe Princen. |
I.V. VONDELS[Vignet: fleuron]TAMSTERDAM, |
De Kunstlievende Ioffrouwe |
AEnmerckende uwe byzondere ghenegentheidt en smaeck, in t verhaelen van den Kruisbergh, of het lijden van JESUS CHRISTUS (het welck door VONDEL, onzen honighvloeyenden dichter, zoo zoet ghevonden, en heylighlijck in rijm vertoont wordt, dat byna elck woort schijnt voort te brenghen een straeltje van Godts overgroote liefde tonswaert) zoo werd ick aengeport dit loflijck verhael, door Musijckzang, met een beweeghelijcke stemme, te bekleeden, om ons dies te meer op te wecken tot danckbaerheydt, voor zoo groot eene liefde van Godts lieven Zoon, in zijn lijden tot de doot, ja tot de doot des kruices toe, bewezen aen onze ellendighe kinderen van Adam; wiens onghehoorzaemheyt hy door zijne ghehoorzaemheydt tot Godt weder geboet heeft. Deze liefde van Gods eenigen Zoon ontstack zoo het hart van die bekeerde Magdalene, datze toonde haere liefde stercker dan de doot te wezen, doenze Joden noch Rechter, noch eenige wereltlijcke macht ont- [fol. *2v] ziende, hem door eenen onversadelijcken yver socht en omhelsde in sijne pijnen, kruyciginge en doot, ja oock na sijn doot vergeselschapte, tot in den grave, met kostelijcke salve, en allerhande teeckenen van ongeveynsde liefde. Wy door haer voorbeelt ontsteecken en aengeprickelt, vonden goedt, beleefde en kunstlievende Joffrouw, dit uw zoet en lieffelijck vernuft op te offeren, en te volgen op het spoor van onzen gemelden honighvloeyenden Poeet, die my voorgetreden was; niet twijfelende, of het sal uwe E. te aenghenaemer zijn, om dat dit kleene werck wederom wert ghepast op dien welvoeghenden naem van MAGDALENE, die by ons als een VIERBAECK is lichtende en blaeckende van liefde tot zoodanighe stichtelijcke en geestverquickende ghedichten. Ontfangh dan, beleefde Joffrouw, dit, niet om t geen, waer mede het eenvouwdighlijck bekleet is, maer eer om het goede hart, waer mede dit uwe E. opgeoffert wert van my, die altijd hoop te blijven, |
De Kruisbergh. |
I.V. VONDELS[Vignet: fleuron]TAMSTERDAM, |
De Kunstlievende Ioffrouwe |
AEnmerckende uwe byzondere ghenegentheidt en smaeck, in t verhaelen van den Kruisbergh, of het lijden van JESUS CHRISTUS (het welck door VONDEL, onzen honighvloeyenden dichter, zoo zoet ghevonden, en heylighlijck in rijm vertoont wordt, dat byna elck woort schijnt voort te brenghen een straeltje van Godts overgroote liefde tonswaert) zoo werd ick aengeport dit loflijck verhael, door Musijckzang, met een beweeghelijcke stemme, te bekleeden, om ons dies te meer op te wecken tot danckbaerheydt, voor zoo groot eene liefde van Godts lieven Zoon, in zijn lijden tot de doot, ja tot de doot des kruices toe, bewezen aen onze ellendighe kinderen van Adam; wiens onghehoorzaemheyt hy door zijne ghehoorzaemheydt tot Godt weder geboet heeft. Deze liefde van Gods eenigen Zoon ontstack zoo het hart van die bekeerde Magdalene, datze toonde haere liefde stercker dan de doot te wezen, doenze Joden noch Rechter, noch eenige wereltlijcke macht ont- [ fol. *2v] ziende, hem door eenen onversadelijcken yver socht en omhelsde in sijne pijnen, kruyciginge en doot, ja oock na sijn doot vergeselschapte, tot in den grave, met kostelijcke salve, en allerhande teeckenen van ongeveynsde liefde. Wy door haer voorbeelt ontsteecken en aengeprickelt, vonden goedt, beleefde en kunstlievende Joffrouw, dit uw zoet en lieffelijck vernuft op te offeren, en te volgen op het spoor van onzen gemelden honighvloeyenden Poeet, die my voorgetreden was; niet twijfelende, of het sal uwe E. te aenghenaemer zijn, om dat dit kleene werck wederom wert ghepast op dien welvoeghenden naem van MAGDALENE, die by ons als een VIERBAECK is lichtende en blaeckende van liefde tot zoodanighe stichtelijcke en geestverquickende ghedichten. Ontfangh dan, beleefde Joffrouw, dit, niet om t geen, waer mede het eenvouwdighlijck bekleet is, maer eer om het goede hart, waer mede dit uwe E. opgeoffert wert van my, die altijd hoop te blijven, |
à 4. | De Kruisbergh. BASSUS. |
Op de tweedraght |
Op de tweedraght |
I.V. VONDELS[Vignet: fleuron]TAMSTERDAM, |
De Kunstlievende Ioffrouwe |
AEnmerckende uwe byzondere ghenegentheidt en smaeck, in t verhaelen van den Kruisbergh, of het lijden van JESUS CHRISTUS (het welck door VONDEL, onzen honighvloeyenden dichter, zoo zoet ghevonden, en heylighlijck in rijm vertoont wordt, dat byna elck woort schijnt voort te brenghen een straeltje van Godts overgroote liefde tonswaert) zoo werd ick aengeport dit loflijck verhael, door Musijckzang, met een beweeghelijcke stemme, te bekleeden, om ons dies te meer op te wecken tot danckbaerheydt, voor zoo groot eene liefde van Godts lieven Zoon, in zijn lijden tot de doot, ja tot de doot des kruices toe, bewezen aen onze ellendighe kinderen van Adam; wiens onghehoorzaemheyt hy door zijne ghehoorzaemheydt tot Godt weder geboet heeft. Deze liefde van Gods eenigen Zoon ontstack zoo het hart van die bekeerde Magdalene, datze toonde haere liefde stercker dan de doot te wezen, doenze Joden noch Rechter, noch eenige wereltlijcke macht ont- [fol. *2v] ziende, hem door eenen onversadelijcken yver socht en omhelsde in sijne pijnen, kruyciginge en doot, ja oock na sijn doot vergeselschapte, tot in den grave, met kostelijcke salve, en allerhande teeckenen van ongeveynsde liefde. Wy door haer voorbeelt ontsteecken en aengeprickelt, vonden goedt, beleefde en kunstlievende Joffrouw, dit uw zoet en lieffelijck vernuft op te offeren, en te volgen op het spoor van onzen gemelden honighvloeyenden Poeet, die my voorgetreden was; niet twijfelende, of het sal uwe E. te aenghenaemer zijn, om dat dit kleene werck wederom wert ghepast op dien welvoeghenden naem van MAGDALENE, die by ons als een VIERBAECK is lichtende en blaeckende van liefde tot zoodanighe stichtelijcke en geestverquickende ghedichten. Ontfangh dan, beleefde Joffrouw, dit, niet om t geen, waer mede het eenvouwdighlijck bekleet is, maer eer om het goede hart, waer mede dit uwe E. opgeoffert wert van my, die altijd hoop te blijven, |
Op de tweedraght |
Op de tweedraght |
Tekstkritiek: |
De Basso continuo heeft als instrumentale partij geen tekst (op één uitzondering na: p. 10; waarom is niet duidelijk), behalve steeds een incipit Verder is deze stem voorzien van cijfers, die de toe te voegen harmonieën aangeven (becijferde bas). Die cijfers zijn in de tekstuitgave niet overgenomen. p. 8: vleuglen er staat: vleugen p. 11 en 12 zijn geen deel van de Kruisbergh, maar de tekst van het Latijnse motet (responsorium) O vos omnes. |