Van hun doodtbussen, worm, en stof,
De Catsen, Heinsen, rijck van lof,
De Hoofden, Grooten, en van Baerlen,
En soo der meer noch sulck paerlen
(45) Nu blincken in de kerck van Eer;
Doch alderbest sal desen Heer
Met een penceel van soo veel talen
Sich selfs noch na het leven malen.
Soo blijve dese Poësy
(50) Onsterffelijck, en in waardy,
Soo moete noyt dees Inkt verbleken,
Soo lang men Rooms oft Griecx sal spreken,
Of eenigh ander konstigh woordt
In heel Europa werdt gehoort,
(55) Ja ergens letter ongeschonden
In Boekery sal zijn gevonden.
My dunckt ick spreek Orakel sangh,
Wat Dicht versmolt, dit leefde langh,
De Hemel wil ons gunstigh geven
(60) Dat oock de Maker langh magh leven.
S. SIMONIDES.
___________________________________________________
Aen den
HEER van ZUILICHEM,
Op den tweeden Druk van sijn Edts
KORENBLOEMEN.
Monumentum aere perennius.
O Neêrlants eeuwige eer, die ons in Neêrlants Dicht
Laet hooren gantsch Europe en t puik van zoo veel talen,
Zoo moet geen tael noch tijd uw grooten naem bepalen,
Als ik eerbiedighlijk my blint zie aen uw licht.
(5) Mijn zang weide in uw lof: maer al die zangbergh zwicht
En zwijght, of zweet vergeefs, verduistert door die stralen.
Apelles kunstpenseel kon Alexander malen,
Maer geen Apollo met zijn hemelsch aengezicht.
Huygens - Korenbloemen
Voorkeurenpagina Opleiding Nederlands