Op de selve.
WOn eertijts Keyser CONSTANTYN
Door winst van Landt, van Stadt, van Slooten,
Dien schoonen eernaem van den GROOTEN,
Die eeuwighduerende zall zijn.
(5) Soo magh men HUYGENS, zijn Genant,
(Wiens Vaerzen voll van wijse woorden
Soo menigh Stadt en Landt bekoorden
Door soet geweldt van schoonen trant)
Oock, om dit Puyck van KOOREN-BLOEMEN,
(10) Een staeltjen van zijn grooten Geest,
En wat noch grooter is geweest,
In zulcken grooten Man te roemen;
Wel CONSTANTYN den GROOTEN noemen.
Noch.
WAerom mocht dHeer van ZUYLICHEM
Dit Werck van soo veel konst en klem,
Dit Werck soo schoon door een geweven,
De naem van KOOREN-BLOEMEN geven?
(5) Ick sie er wel een hoopen blaen
Van veelerley coleuren staen:
Maer (is dit mangel oock te doemen?)
Ick zie er noch geen BLAEUWE BLOEMEN.
Noch.
INdien dat HUYGENS KOOREN-BLOEMEN
Soo schoon, soo nut, soo swaer gelaen
Van vruchten, noyt genoegh te roemen,
Op dees Papieren Acker staen,
(5) Voor ellick die ser aff wil lesen;
Wat moet sijn KOOREN dan niet wesen?
J. COSTIUS.
Huygens - Korenbloemen
Voorkeurenpagina Opleiding Nederlands