Jan Baptista Wellekens en Pieter Vlaming Dichtlievende uitspanningen. Bestaande in herders- hoef- en veldgezangen, tafereelen, brieven enz. Amsterdam, Andries van Damme, 1710. Gebruikt exemplaar: UBL 1204 F 41. Hieruit acht heldinnenbrieven: p. 120-125 (Michol aan David), p. 126-131 (David aan Michol), p. 132-137 (Achilles aan Polyxena), p. 138-143 (Polyxena aan Achilles), p. 144-149 (Oktavia aan Markus Antonius), p. 150-154 (Kleopatra aan Oktavia) p. 155-160 (Boudewyn aan Judith), p. 161-166 (Judith aan Boudewyn) Vier andere heldinnenbrieven van Wellekens verschenen in zijn Vescheiden gedichten van 1729. |
BRIEVEN |
AAN DEN HEERE |
INHOUD. |
Toen David voor Saül vluchtte, en zich te Engedi onthiel, zond zyne Gemalinne Michol, Saüls dochter, hem deezen brief, (opgestelt naar der dichteren vryheid) vertoonende haare liefde, vreeze en droefheid: zy verhaalt Saüls woeden, en dat hy haar eenen anderen man opdringt: doch zy hoopt in Godts schikkinge, en met David noch te leeven; voor wien zy haare genegentheid wil bewaaren. |
MICHOL AAN DAVID. |
INHOUD. |
David beschryft in deezen, tot antwoord, de voorvallen en elenden zyner ballingschap; beklaagt zich over Saül, zyne vyanden, en tegenwoordigen staat; hij steunt op Gods bescherminge, en belooft Michol nooit te verlaaten. Dit verhandelde wort beslooten met het 24ste Hoofddeel van Samuels eerste boek. Het volgende hoofddeel van het genoemde boek, zeit: dat Saül Michol aan Phalti, Lais zoon van Gallim, gegeeven heeft. Toen, na Saüls dood, David te Hebron over Juda regeerde, gelyk Isboseth over Israël, en dat Abner, Isboseths veldheer, David aanbood geheel Israël tot hem over te brengen; zo wilde David niet met hem handelen, voor dat Michol hem wedergegeeven wierd. Ook zond David boden aan Isboseth, om Michol; dies zy, door Isboseth bevel, Phalti, (die weenende en volgende, haar endelyk verlaaten moest) ontnomen, en by David gebragt is. Dit wort verhaalt in het 3de hoofddeel van Samuels twede boek. Ziet ook Josephus. |
DAVID AAN MICHOL. |
INHOUD. |
In het laatste jaar van Trojes beleg, geviel het dat Achilles, zoon van Peleus en Thetis, Zeegodin, de alderdappersten der Grieken, verliefde op Polyxena, dochter van Priamus Koning van Troje. Hy zend haar heimelyk deezen brief, zich minnaar verklaarende, waar in hy veel bybrengt om zyne voorlede daden tonschuldigen, en haar tot wederliefde te beweegen. |
ACHILLES AAN POLYXENA |
INHOUD. |
Polyxena antwoort opden voorgaanden, in t begin streng, na zachter; eindelyk zich haars Vaders en der Goden wil onderwerpende. Men zegt dat Achilles, ten tyde van bestant, dit huwelyk bevorderende, terwyl hy in Apollos tempel offerde, door Paris, tot wraak van zyne verslagene broederen, verraderlyk voor het outaar is omgebragt. Na Trojes ondergang verscheen Achilles geest, verzoekende nu met Polyxena te paaren; des de Maagd op zyn graf geoffert wierd. Ziet over deeze stoffe verscheide oude Grieksche en Latynsche Poeeten. |
POLYXENA AAN ACHILLES |
INHOUD. |
Oktavia, zuster van Oktavius (Augustus) en gemaalinne van Markus Antonius, een zeer deugdelyke Vrouwe, ziende haaren Man verzoopen in de wellusten van Kleopatra, de oude wrok tusschen Oktavius en Antonius (die al de macht des waerelds tegen elkandren rukten) werder aan t vlammen, en een gruuwlyk bloetvergieten te gemoet; schryft aan Antonius: vertoonende haare onschuld, en zyn misbedryf; zy beschuldigt Kleopatra; raad hem tot zyne plichten, hem voor oogen stellende zyn nakende gevaar, en haare getrouwheid. |
OKTAVIA |
INHOUD. |
Hier wort verziert dat Antonius, overtuigt in zyn gewisse, Oktavia niet beantwoort: maar Kleopatra, die zich zelf hovaardig boven Oktavia verheft, spot met haar doen en schryven, en belooft zich reeds de toekomende overwinning. Hier op volgde de vermaarde zeeslag te Aktium, daar Kleopatra en Antonius ontydig vluchtende, de nederlaag, en eindelyk hun dood veroorzaakten. Zie van deeze geschiedenisse Plutarchus, en andre van dien tyd. |
KLEOPATRA |
INHOUD. |
Judith, een uitmuntende schoone Vrouw, dochter van Karel, bygenaamt de Kaale, Koning van Vrankrijk, namaals Roomsch Keizer, weduwe geworden zynde van Edelwup (Ethelwolph) Koning van Engeland, wort van Boudewyn, de achtste Forestier (Woudheer, Houtvester of Ruwaard) van Vlaanderen ( die haar voor heur huwelyk bemind had, doch om ongelykheid van staat niet durven verzoeken ) met deezen Brief zyne eerste liefde erinnert: om wederliefde gesmeekt, en verder op het breedste zyn lyden, stantvastigheid, liefde en moed uitmeetend. |
BOUDEWYN AAN JUDITH. |
Judith aan Boudewyn. |
Inhoud. |
Dit antwoord van Judith behelst droefheid, twyffeling en vrees; eindelyk, de liefde over- haalende, neemt zy een stoutmoedig voorneemen; en wyst Boudewyn, door een droom, het middel aan om het in t werk te stellen; gelyk ook geschiede: hebbende Boudewyn haar, met haar believen, waargenomen en weggevoert, en tot Senlis, an- dere zeggen tot Harlebeek, getrouwt. Karel, hier over met groote gramschap ontsteeken, zent een zwaar leger tegen Boudewyn; doch ziende, na eenige stryden, daar Boudewyn doverwinning had, zyn moedigheid; en door tus- schenspraak van den Paus en andere bewoogen, keurt het Huwelyk wettig, neemt hen in genade, en verheft Boudewyn tot eersten Graaf van Vlaanderen. Ziet hier van de Vlaamsche en Fransche geschiedenissen. |
JUDITH aan BOUDEWYN. |